Hervormde gemeente

Er doet zich in 1734 een merkwaardig voorval voor rondom Jan Heerebout, die nu en dan spreekt over een tekst uit de Heilige Schrift. De kerkenraad ontbiedt Heerebout in maart en stelt hem enkele vragen. De kerkenraadsnotulen vermelden hierover het volgende: 'a. In welke huizen dat hij nu en dan oefeninge dede?' Heerebout zegt: 'in verscheidene en noemde er vele'. 'b. Of hij een voorafspraak en inleidinge gebruikte?' Hij antwoordt: 'een text verklaarde'. 'c. Of hij na de oefeninge geld eiste dan of het hem vrijwillig wierde gegeven ende wat hij met het zelve dede?' Hij antwoordt: 'dat het hem vrijwillig wierde gegeven en dat hij daarvoor boeken kogte, noemende eenige'. 'd. Of er ook in de oefeninge Toebak gerookt wierde?' Antwoord: 'neen'. 'e. Of hij ook bij Andries Haagman ende voorleden Sondag onder de catechisatie oefeninge elders gedaan hadde?' Antwoord: 'in opzicht van d'eerste, ja; in opzicht van de laatste, neen'. De kerkenraad beveelt hem aan een stichtelijk gedrag, in het bijzonder op zijn winkel; van alle verdagte plaatsen zich zelven te onthouden; van niemand geld in de oefeninge te mogen nemen; ende wanneer hij in het vervolg oefeninge zoude doen, dat hij daarvan den eerwaarde praesis moeste kennisse geven, waar ende wanneer dat hij aannam dat te zullen doen.

Afbeelding
Interieur van de Grote Kerk te Goes, 2010.
Interieur van de Grote Kerk te Goes, 2010.
Auteur: Frank de Klerk

Later wordt Heerebout wegens openbare ergernis van het Heilig Avondmaal afgehouden. In november 1735 verzoekt hij vanuit Middelburg van zijn censuur niet alleen ontslagen te worden, maar ook een kerkelijke attestatie om te zijner tijd wederom te mogen naderen, dit alles met betuiging van hertelijk berouw en leedwezen wegens gegeven ergernisse ende met belofte van beterschap voor het toekomende. Daarop besluit de kerkenraad dat de scriba aan de kerkenraad van Arnemuiden zal schrijven en naar zijn gedrag aldaar vernemen. De kerkenraad van Arnemuiden schrijft als antwoord: Op uw verzoek dient tot antwoord dat de persoon van Jan Heerebout reeds van ons vertrokken is en hier gans geen goede reuk heeft achter zich gelaten, waarvan wij doch alle de staalties niet vermelden zullen, terwijl wij geen getuigenissen tot zijn voordeel kunnen geven. Maar veel meer het tegendeel zouden moeten doen. In hope dan dat uw weleerwaarden met dit kort bericht mogen voldaan zijn. Zo blijven wij uw weleerwaarden Gode en den Woorde Zijner Genade aanbevelende. Uit naam van de kerkenraad, ds. Petrus Tiquet.

In januari 1736 krijgt Heerebout van de kerkenraad de volgende attestatie: Jan Heerebout is lidmaat der Hervormde Gemeente van Jesus Christus ter Goes, gezond in de leere des Geloofs, zo verre ons bekend is, maar hebben denzelven over anderhalf jaar, wegens dronkenschap, van het gebruik van des Heeren Tafel, tot onze droefheid, moeten afhouden. En nadien hij, sedert hier en daar gesworven hebbende, zich nu te Middelburg onthoudt, zo geven wij hem over, voor zodanig als gezegd is, aan het christelijk opzicht van de broederen opzienders der Hervormde gemeente J.C. te Middelburg, om met opgemelde persoon in des Heeren vreeze tot stichting der gemeente en tot zijn eigen belijdenis te handelen.

In september 1736 maken de kerkenraadnotulen ook melding van bepaalde godsdienstige gevoelens bij Jan Spelle, wonend bij de Koepoort. Uit de rapportage van de wijkouderlingen blijkt dat Spelle bij de twee uren lang aan zijn huis door de wijkmeesters over verscheidene zaken en inzonderheid over het Beckerianisme gesproken zijnde en waarvan in het brede rapport gedaan is. De kerkenraad besluit hem weer tot het Heilig Avondmaal toe te laten zodra hij zichzelf conform de Formulieren van Enigheid en tot ons aller gerustigheid komt te verklaren.

Ook in 1738 is er sprake van het houden van zogenaamde 'oefeningen'. In februari zal de wijkpredikant met beide wijkouderlingen uit naam van de kerkenraad met Meerten Antonissen spreken nopens d'oefeninge door hem gehouden.

Uit de jaarlijkse verkiezingen voor de kerkenraad blijkt onverminderd een grote invloed van het stadsbestuur. In deze periode worden tot ouderlingen en diakenen voor twee jaar verkoren de volgende personen:

  • 1734 tot ouderlingen Mattheus Eversdijk, president burgemeester, Adriaan Isebree, regerend burgemeester, Jacob Oudorp en mr. Cornelis Keetlaar, raad van de stad, en tot diakenen Joos de Jonge, Louis Soeteling, Adriaan Boddingius, Jacobus Visser en Jeras Verdonck.
  • 1735 tot ouderlingen Francois de Keijzer, schepen van de stad, Johan van Thiel, Hubertus Craan, procureur, en Cornelis Ossewaarde, stadssecretaris, en tot diakenen Philip Feijts, de slotenmaker, Marinus Vertregt, de wagenmaker, Kleeuwert Leens en de boekweitmolenaar Elias Joël.
  • 1736 tot ouderlingen Jacobus Ketelaar, Pieter Wauwelaar, Cornelis van Kogelenberg en Karel Goeree en tot diakenen Jan Trimpe, Anthoni Jason, Isaac Waale en Anthonie Rottier.
  • 1737 tot ouderlingen Johan Leeuwendaal, Jacobus Coomans, Anthoni van Beijsselaar en Joost de Jonge en tot diakenen Maarten Leene, Jacob Drabbe, Jan de Lasable en Jan van der Gevel.
  • 1738 tot ouderlingen Mattheus Eversdijk, burgemeester, Adriaan Ysebree, dijkgraaf, Jacobus Coomans, oud-burgemeester, en Karel Coenraad Reitz, schepen, raad en rector van de Latijnse school, en tot diakenen Adriaan Boddingius, Jacobus Visser, Cornelis Ossewaarde, Jan Cats en Jan de Klerk.
  • 1739 tot ouderlingen Francois de Keijser, schepen, Cornelis Ossewaarde, schepen, Johannis Adriaan van Dorth en Cornelis Pieroom en tot diakenen Wilhelmus Hoogenhoed, Marynis van Rosmalen, Johannis Haak en Jan van der Stelle.

De vertegenwoordiging van het stadsbestuur in de kerkenraad geeft soms problemen. In augustus 1735 wordt de kerkenraad extra-ordinair bijeen geroepen. De preses ds. Andriessen deelt mee dat de oorzaak is dat wij gehoord en gezien hebben dat een koordedanserspel bij het houden van de jaarmarckt wierde opgerecht en verders voorgedragen wat men, om de ergernisse zoo veel ons mogelijk is te weren, behoorde te doen. Er blijkt tweespalt in de kerkenraad. De vraag rijst welke rol een aantal prominente stadsbestuurders, die thans als ouderlingen in de kerkenraad zitting hebben, hierin speelt. Dit in omvrage gebracht sijnde en de stemmen staakende, de saak blijft zoo als ze is. Waarop de vergaderinge met danksegginge is gescheiden.

De vorig jaar - samen met Hubertus Opsaal - nieuw benoemde krankenbezoeker Marinus Goeree overlijdt op 3 juli 1734. De kerkenraad besluit dat men alsnog omtrent het vervullen of niet vervullen van zijn plaats zal stil zitten. Omgevraagd wordt wie men naast de krankenbezoeker Opsaal zal aanstellen. Met meerderheid van stemmen besluit de raad Hubertus Opsaal als enige aan te stellen.

In 1734 zal de kerkenraad op de laatste zaterdag in augustus tijdens de Goese Jaarmarkt naar oude gewoonte niet bijeen komen. De koster krijgt opdracht de preekkerk buiten de kerktijden in die week gesloten te houden. Na afloop van de kermis worden de herbergiers en andere kroeghouders vermaand en ernstig bestraft over de onordelijkheid die op de kermisse en andere tijden in hun huizen werd gepleegd.

Elk jaar brengen de schoolvisitatoren rapport uit over de toestand in de scholen. In 1737 besluit de kerkenraad dat onze koster bij alle schoolmeesteressen zal rondgaan en de zelve aanzeggen dat ieder met zijn kinderen des woensdags voor de catechisatie in de Grote Kerk zal hebben te komen. Ook is er een nauwgezet toezicht op de gemeente. Zo moeten de wijkouderlingen ieder in zijn wijk mede exactelijk vernemen of de paapsgezinden, met gereformeerden getrouwd, hun beloften wel nakomen.

In 1737 bezoekt de preses uit naam van de kerkenraad de burgemeester om te verzoeken dat de spellen door zijn achtbare geweerd worden op de aanstaande jaarmarkt en dat verzoek met kracht van redenen aandringen. De burgemeester belooft dit aan de raad voor te dragen. Ook komt in de kerkenraad ter sprake of de wijkmeesters niet behoorden elk in zijn wijk de herbergiers, die al een en andermaal in vorige jaren na de kermis zijn aangesproken, nu vóór de kermis daar op aan te spreken en op het nadrukkelijkste daarvan af te manen. De kerkenraad besluit dat ieder predikant in zijn wijk volgens voorgaande gewoonte ieder herbergier of wat hem ook onordentelijk op de Goese markt gepleegd mocht voorkomen volgens zijn ambt getrouw, hertelijk en met liefde tot zijn behoudenis zal trachten te behandelen.

Op de kerkenraadsvergadering van juni 1737 komen enkele gedeputeerden binnen, die de grote armoede van meer dan 23 kerken in het Groothertogdom Lithouwen door de voortgaande Poolse oorlog toelichten en enige liefdegaven bepleiten. De preses en assessor zullen de broeders diakenen bezoeken om hun tot het geven van een aalmoes op te wekken en te vermanen.

In september 1737 ontstaat er een ernstig meningsverschil tussen enerzijds de predikanten ds. Andriessen en ds. Broen en anderzijds de overige leden van de kerkenraad onder voorzitterschap van ds. Pieroom. Het blijkt in essentie te gaan over het al dan niet toelaten van een zekere ds. De Smit te Kloetinge als predikant en lid van de Classis. Deze treurige meningsverschillen slepen zich voort tot eind 1738. Vele geschriften voor en tegen worden uitgebracht. Ook wordt beroep ingesteld bij de Classis. De Classis spreekt zich in januari 1739 uit op de volgende wijze:

Daarna is door de praesis gevraagd of de predikanten Andriessen en Broen copie zal worden gegeven dan wel of men de zaak uit de overgelegde schriften zal beoordelen. Hierop is na ernstige overweging goedgevonden dat de beide predikanten en de kerkenraad van Goes zullen worden verzocht en gelast alle hunne geschillen in der minne af te doen onder malkander; alle hunne wederzijdse schriften in te trekken; dat ook de geboekte in het acteboek der eerwaarde classis op de welvoegelijkste wijze zullen worden geroyeerd; en de broeders verder ernstig vermaand om zich onderling in vrede en liefde te verdragen zonder zich op deze predikstoel of elders tot nadeel van malkander uit te laten, opdat de vrede en het onderlinge vertrouwen moge worden hersteld, in hope dat de broederen zich naar deze heilzame resolutie zullen gedragen. Op de omvraag van de praesis ds. Pieroom of de leden zich onderwerpen aan de classisuitspraak hebben die alle in het gemeen daarop van 'ja' geantwoord. Heeft de praesis gevraagd of ieder zijn in de classis ingeleverde schriften zal terug eisen en is zulks besloten. Heeft de praesis verder gevraagd of de consistorie de classis zoude verzoeken de geschriften op de beste wijze te royeren en is zulks insgelijks vastgesteld.

Eindelijk worden de broeders, door de praesis gevraagd zijnde, hoe men alle onze geschillen, volgens deze vreedzame resolutie van de classis, vervolgens in der minne, gelijk het mannen broeders en gehoorzame voorgangers betaamt, zonder melding of verdediging van het voorledene, in de christelijke liefde zal afdoen en ter gemene stichting. Waarop bij de broeders breedvoerig en in ernst geadviseerd zijnde, is met de meeste stemmen besloten dat alle acten buiten de synodale van de 13e september 1738 tot prejuditie van de een of de andere geboekeerd, met den eerste en op de bekwaamste wijze, iemand zulks begerende, in ons actenboek mede zullen worden uitgedaan en vernietigd. Dat de broeders, zo ze misdaan hebben, malkander hunne misdaden zullen belijden, ofte indien de ene tegen de andere enige klachten mogt hebben, dat ze de zelve oprechtelijk ende van herten den anderen zullen vergeven. Dat de broederen tot een teken van ware eendracht en vrede onderling de hand van broederschap en vriendschap zullen geven. Voorts malkander opwekkende ende broederlijk vermanende om, na dezen, alles wat deze gemaakte en vernieuwde vrede zoude kunnen storen, van wederzijden zorgvuldig te mijden. Biddende den Godt des Vredes dat Hij deze resolutie met Zijne genaderijke Zegen, tot eere van Zijne Heiligen Naam ende tot stichtinge Zijner dierbare gemeente, verwaardige te achtervolgen ende te bevestigen. Hiermee komt schijnbaar een einde aan een droevige periode in de kerkelijke geschiedenis van Goes in de 18e eeuw. Toch wordt de indruk gewekt dat de predikant ds. Broen een eigen weg blijft gaan.

In augustus 1739 besluit de kerkenraad de koster Mispelblom op te dragen morgenavond, na de catechisatie, uit naam van de vergadering aan ds. Broen bekend te maken het ongenoegen dat de vergadering heeft over zijn aanhoudende afwezigheid buiten deze stad en gemeente op zijn buitenplaats te Driewegen. Daardoor worden verscheidene plichten van zijn bediening nagelaten. De kerkenraad ordonneert dat de predikant in het vervolg binnen de stad en gemeente zijn verblijf zal houden om zodoende zijn gehele bediening beter te kunnen waarnemen. Ds. Broen verzoekt de besluiten over zijn persoon uit het actenboek te verwijderen. Maar de kerkenraad wenst deze te handhaven. Hiertegen protesteert ds. Broen.

Orgel in de Grote Kerk

Afbeelding
Het orgel in de Grote Kerk, 1923.
Het orgel in de Grote Kerk, 1923.
Bron: GAG, HTA.
Auteur: Onbekend.

Joos de Jonge en Willem Paret verklaren in juli 1738 dat enige werken aan het orgel versleten en onbruikbaar geworden zijn en noodzakelijk hersteld en verbeterd dienen te worden. Tevens verzoeken ze het orgel, dat nu te scherp van geluid is en te hoog van toon staat, te brengen op koor- of zangtoon. Ze lichten toe dat door meest alle de liefhebbers en orgelisten, die ons orgel gehoord en bespeeld hebben, geoordeeld wordt hetzelve veel te scherp van geluid te zijn en te hoog van toon staat, waardoor veroorzaakt wordt dat het gans niet mollig en aangenaam voor het oor is maar zeer moeielijk om mede te zingen onder het kerkgezang, moetende de meeste mensen om te volgen haare stemme verheffen buiten haar kracht, daar en boven en kan ook nooijt op hetzelve met enige instrumenten, hetzij Fiool, Fluijt, Hobo of ander Accoort gemuysiceert worden, alzo het altoos hoger is als de genoemde instrumenten, en de viool daar na gesteld wordende, breken de snaren als glas omdat die buiten haar kracht moeten opgetrokken worden. Ze hebben hierover met de orgelmaker Francois Moreau gesproken en een bestek en begroting laten opstellen. Het stadsbestuur besluit de kerkmeesters en Joos de Jonge te machtigen met de orgelmaker Moreau over het repareren van het orgel en het brengen daarvan op koor- of zangtoon te accorderen, volgens het door De Jonge en Paret opgestelde bestek. Hieronder is ook begrepen het verzilveren van de pijpen en enig ander werk. Het werk wordt aanbesteed voor 200 ponden Vlaams.

In oktober 1739 inspecteren Joos de Jonge en Willem Paret het orgel in de Grote Kerk, nadat dit door orgelmaker Francois Moreau is verbeterd. Ze constateren dat het bestek door Moreau geheel volbracht en ordentelijk is uitgevoerd. De orgelmaker heeft enige gebreken die hij zelf ontdekte toen het orgel uit elkaar lag, verbeterd en daarvoor een vergoeding gevraagd van £ 25. Moreau adviseerde ook iets aan het voetpedaal te doen omdat het voetpedaal als het volle orgel speelt, geen genoegzame wind ontvangt en hetselve kan weggenomen worden met daaraan een particuliere windbuijse te geven. Hij wil dit aannemen voor £ 6.13.4. Het stadsbestuur besluit ten behoeve van Moreau te depecheren de som van £ 225, permitterende wijders dat de particuliere windbuijse aan het voetpedaal bij de eerste gelegenheid gemaakt werde.

Afbeelding
Detail van de orgelluiken, 1970.
Detail van de orgelluiken, 1970.
Bron: GAG, HTA.
Auteur: C.A.S. Nobels.

De stadsrekeningen van 1738 en 1739 vermelden de volgende uitgaven voor de renovatie van het orgel: Jan de Quant, meester beeldhouwer van de stad, den hemel boven het orgel in de Groote kerke met beeldwerk en cieragiën, cierlijk gesneden en opgemaakt hebbende, competeert deswegen per accoord £ 22, mitsgaders nog over twee stukken op de zijde van de couppel en twee op de bovenste kasse van het orgel, konstig gesneden en gemaakt hebbende, komt nog daar voor £ 2.0, tezamen £ 24.0; Jan de Quant voor het aan het orgel in de Grote kerk gedane schilderen en het met gouden letters vergulden van de registers £ 9.16.0; de smid Quirijn Mus voor het voor het orgel gemaakt smeed- en ijzerwerk mitsgaders geleverde spijkers £ 47.9.0 en geleverd en aangenomen ijzerwerk £ 12.5.0.

Zitplaatsen in de Grote en Kleine kerk

In 1739 speelt het gewicht van een vooraanstaande zitplaats in de Grote Kerk een voorname rol. Het blijkt dat deze en gene personen sedert enige tijd zich aanmatigen om in de bochten, zo in de Grote Kerk als in de Kleine Kerk, alleen gedestineerd voor afgegane weesheren, commissarissen en gegradueerde personen, hare zitplaatsen te nemen, hetwelk waarschijnlijk wordt gecauseerd door dat in de beide kerken geene particuliere bogten zijn voor luiden van distinctie, in deze stad wonende en generhande caracter hebbende.

Het stadsbestuur besluit dat de eerstgenoemde bank alleen zal mogen worden beseten door de afgegane weesheren en commissarissen, gegradueerde personen en rector, dat de colonels, luitenant-colonels en majoors hare zitplaats zullen hebben in de bank der regerende weesmeesters en commissarissen doch de capiteins in de voorseide gegradueerde bank en de luitenants en vendrigs bij de burgerlijke officieren, diergelijke kwaliteit hebbende, en dat tot voorkoming dat de luiden van distinctie en voorname burgers niet genoodzaakt zijn om onder de gemeene man te sitten. De kerkmeesters worden verzocht enige geschikte plaatsen in beide kerken te laten maken, mits dat degenen die daarvan gebruik maken ten profijte van de kerk een vergoeding betalen.

Waalse gemeente

Afbeelding
Pierre Jacques Courtonne, waals predikant te Goes, 1734-1743.
Pierre Jacques Courtonne, waals predikant te Goes, 1734-1743.
Bron: GAG, HTA.
Auteur: P.F.D. la Croix, J. Houbraken.

In 1734 doet burgemeester Isebree verslag van de bijgewoonde vergadering van het Collegium Qualificatum van de Waalse gemeente voor het beroepen van een predikant in de vacature, ontstaan door het vertrek naar Middelburg van ds. Jean Jacques Brutel de la Rivière. Er is een beroep uitgebracht op Pierre Courtonne, proponent te Rotterdam, die dit aanneemt.

In december 1737 overlijdt de diaken van de Waalse gemeente, Joël Boullez. Het stadsbestuur wijst afgevaardigden aan naar het Collegium Qualificatum voor het verkiezen van een andere diaken. Ook de voorlezer van de Waalse gemeente, Cornelis de Jager, overlijdt in november 1739.

Rooms-katholieke gemeente

Het stadsbestuur besluit in juni 1738 om goede redenen de regenten van het oude manhuis, gasthuis en gecombineerde arm- en weeshuis te verzoeken dat door roomsgezinde personen geen leverantie aan die huizen in het vervolg wordt gedaan.

Op 26 december 1738 komt een brief van Gecommitteerde Raden bij het stadsbestuur binnen. Daarbij wordt kennis gegeven dat de rentmeester bewesten Schelde heeft verzocht ten spoedigste Joannis van de Velde, pastoor van de rooms-katholieke religie binnen de stad, aan te zeggen dat hij zich van het doen van alle dienst niet alleen zal hebben te onthouden, maar zich ook binnen twee dagen voor altoos van het eiland zou retireren zonder daar ooit weer in te komen. De gewezen pastoor houdt zich sindsdien ergens op het eiland op. Het blijkt dat hij van Gecommitteerde Raden van Zeeland een resolutie heeft gekregen waarbij hem niet alleen toegestaan wordt om dienst te doen, maar ook om in het eiland te verblijven. Het stadsbestuur overweegt dat het interest van de stad niet lijdt dat een Rooms pastoor ten plattelande zou wonen en aldaar dienst doen. Besloten wordt de heren van den Rade bij missive met redenen ter materie dienende ten spoedigste te verzoeken dat die order gelieven te stellen dat Van de Velde hoe eerder hoe beter het eiland soude moeten ruimen.

Het Goese lid van Gecommitteerde Raden, Antony Nollens, heer van Bruinisse, is duidelijk verlegen met de opdracht van het stadsbestuur. Hij stuurt een zegenwens voor het nieuwe jaar en voegt hieraan het volgende toe: 'Ende wijders, tot wegneming van de opvatting die de heren van den Rade schijnen te maken als of haar edelachtbarens oogmerk was de exercitie van den Roomsen godsdienst te stremmen, haar edel achtbaren te verzoeken of derselver dispositie soude konnen lijden dat hij aan de heren van den Rade enige versekering konde geven dat den toeleg van haar edel achtbaren om Roomse pastoors die ten plattelande mogten dienst doen en bij haar edel achtbaren niet aangenaam verklaard zijn te weren, daar maar henen strekte om vreedsame pastoors te hebben ofte iets diergelijks'. Hij krijgt toestemming 'om de heren van den Rade kenbaar te maken dat het haar edelachtbarens intentie nimmer is geweest of nog niet is om den Roomsen godsdienst te stremmen'. Het verzoek van december 1738 aan de heren van den Rade diende nergens anders voor 'als om de rust onder de Roomse ingezetenen te herstellen en wijders pro ut in letteris'.