Onderwijs

Stadsschool

In 1739 overlijdt Cornelis de Jager, de schoolmeester van de Franse school. Zijn weduwe krijgt toestemming de school voorlopig gaande te houden. Uit de sollicitanten benoemt het stadsbestuur tot Frans schoolmeester Etiënne de Puy, thans ondermeester in de Franse school te Leiden, op een traktement van honderd gulden en een last turf per jaar en de vrije bewoning van een onzer stadshuizen.

Afbeelding
G.E.J. Everts, rector aan de latijnse school van 1835-1849.
G.E.J. Everts, rector aan de latijnse school van 1835-1849.
Bron: GAG, HTA.
Auteur: Onbekend.
Particuliere schooltjes

In deze jaren komen bij het stadsbestuur wel negen verzoeken binnen om toestemming voor particuliere schooltjes. Zo krijgt Jacoba Munter in 1734 toestemming om de jonge jeugd te leren spellen, lezen en breien. In 1736 mag ook Elisabeth Leendertse dit doen. En in 1737 krijgt Pieter Aytema toestemming om binnen de stad school te houden en de jeugd te leren lezen en schrijven en wat verder daartoe behoort. Ook in 1737 mag Jan Zuijdweg, wonende te Wemeldinge, binnen de stad school houden en de jeugd instrueren in het leren lezen, schrijven, cijferen en wat verder in de scholen geleerd wordt. In 1738 ontvangt Elisabeth Matthijsse weduwe van Cornelis Poele, vergunning om een kinderschool op te richten en de jonge jeugd te leren spellen, lezen en wat verder in diergelijke scholen geleerd wordt. Hetzelfde mag Geertruid Braams, echtgenote van Bastiaan Keymolen, in 1738 doen. Tegelijk krijgt ook Cornelia Willems, weduwe van Willem Jacob Huge, toestemming om een brei- en kinderschool te houden en om de jeugd in het spellen, lezen als anderszins te instrueren, evenals Francina Gruson, weduwe van Jakobus Slabber. En in 1739 mag Jacoba Snelders school houden om de jonge jeugd te leren spellen, lezen en breien.

Afbeelding
Kleuterschool De Duiventil aan de Beestenmarkt, vroegere latijnse school, 1977.
Kleuterschool De Duiventil aan de Beestenmarkt, vroegere latijnse school, 1977.
Bron: GAG, HTA.
Auteur: Onbekend.
Latijnse school

In juni 1739 geeft rector Reitz van de Latijnse school te kennen dat de curatoren van de Latijnse school te Schiedam hem hebben verzocht of, indien hij als rector aldaar beroepen zou worden, hij dit zou aannemen en derwaarts gaan. Het stadsbestuur, dit horende, verklaart dat het haar aangenaam zou zijn indien de rector te Goes zou blijven. De rector bedankt daarop het stadsbestuur voor deze eer. Hij wil hier ook wel als rector blijven, maar geeft wel zijn wens te kennen om vereerd te worden met het lectoraat en het minerval gelijk in vele andere steden gebruikelijk is, te verhogen van vijf schellingen naar zes schellingen en acht grooten per maand. In overweging nemende de capaciteiten van de heer Reitz en de goede instructie die hij zijn leerlingen geeft, besluit het stadsbestuur hem aan te stellen tot Lector Historiarum et eloquentia. Hij krijgt daarvoor een traktement van honderd Carolus gulden per jaar.

Franse school

In april 1739 geeft Maria Slabber, de vrouw van Pieter du Flo, Frans schoolmeester binnen de stad, te kennen dat het den Almogenden heeft gelieven te behagen haar man te besoeken met de belemmering ofte beletsel van een natuerlijk gebruijk van desselfs kennis en oordeel, in soo verre selfs dat hij verscheijde maal poogingen heeft gedaan om sig selfs het leven te benemen. Zij is beducht dat haar man wel te eniger tijd door het niet bij wezen van de ene of andere in deze of gene droevige onderneming zoude konnen komen te geraken. Om daar tegen zoveel mogelijk te voorzien wil zij haar man doen verzorgen te Dordrecht of een andere geschikte plaats in Holland of elders, om aldaar in een huis, alwaar kranksinnigen bewaard worden te verblijven ter tijd toe dat het den Hemel soude mogen behagen hem wederom te herstellen en tot sijn vorig verstand te brengen. Ze vraagt toestemming hiervoor. Tevens zou ze graag de bediening van haar man als schoolmeester willen laten waarnemen door een bekwame ondermeester. Het stadsbestuur geeft toestemming voor het transporteren van Du Flo naar Dordrecht of elders en hem daar te laten verzorgen in een krankzinnigenhuis totdat zijn verstand zou mogen zijn hersteld. Tevens krijgt zijn vrouw toestemming om het ambt van Frans schoolmeester onder het genot van het jaarlijks traktement door een bekwaam ondermeester te laten waarnemen.

In december 1739 geven Judith en Johanna Lowijse Maurice te kennen dat het traktement van 200 gulden dat ze van het stadsbestuur ontvangen voor het onderwijzen van de jeugd in de Franse taal en vrouwelijke handwerken voor de tijd van acht jaar per mei afloopt. In de eerste zes jaren van hun contract hebben ze maar sobere verdiensten gehad. En nu ze een grote toevloed van leerlingen tot hun school gekregen hebben, vertrouwen ze dat enige heren en verscheidene voorname burgers niet gaarne souden zien dat hun school een einde nam. Ze verzoeken hun traktement voor nog acht jaar voort te zetten. Het stadsbestuur besluit hen het houden van Franse school te continueren op een traktement van 25 ponden per jaar.