Nederduitse (hervormde) gemeente
In 1751 richten de predikanten van de Nederduitse en Waalse gemeenten zich tot het stadsbestuur. Ze schrijven dat de predikanten van alle tijden vrijgesteld zijn geweest van de stadsbelastingen. Tot nu toe zijn ze weliswaar vrijgesteld van de belasting op bier en wijn. Hun verzoek is om óók vrijgesteld te worden van het poortgeld, zowel voor hun personen als voor hun huisgezinnen, bedienden als die bij hen zijn. Ook vragen ze vrijstelling van betaling van het stadsrecht van de stads corenlepel wanneer voor hun huisgezinnen hier granen op de markt gekocht worden. Maar ook dat van hen bij de aanstaande verpachting niet gevorderd wordt de stadsbelasting op turf en kolen. Het stadsbestuur besluit de predikanten van de betaling van poortgeld, zowel voor hun personen, familieleden als bedienden, vrij te stellen. De andere verzoeken worden echter afgewezen.

Bij de vermaking van de kerkenraad in januari 1751 worden, in aanwezigheid van de stadsbestuurders dr. Marinus Canisius en Cornelis Ossewaarde, verkoren tot nieuwe ouderlingen voor twee jaar de regerend burgemeester Cornelis Ossewaarde, de griffier doctor Johan Levendale, Jan van den Berge en Jacobus Drabbe en tot diakenen Jan Soetebier, Sander Visser, Samuel Vertregt en Abraham van der Moere.
In 1752 worden tot ouderlingen voor twee jaar verkoren Johan Sautijn, Cleeuwert Leene, Jacobus Dijkwel en Pieter Gunters en tot diakenen Dingeman Cats, Nicolaas Paret, Stoffel de Jong en Mattheus Rijkaart.
In 1754 worden tot ouderlingen voor de volgende twee jaar verkoren de regerend schepen en raad Jan van Thiel, de regerend schepen en raad mr. Willem van der Bilt, Francois Oversluis en Jan Kats en tot nieuwe diakenen Hubrecht Kluchten, Christiaan Roopel, Thomas Snoep en Anthony van de Putte. De diaken Nicolaas Paret verzoekt vanwege zijn zwakheid van gezicht om ontslag. In zijn plaats wordt voor één jaar verkoren Jacobus Louwaart.
In 1755 worden tot ouderlingen voor de nieuwe tweejarige dienst verkoren Francois de Keijser junior, Cornelis Wagenaar, Antoni Jason en Cornelis Dijkwel Leinzn en tot diakenen Jan de Jong, Jacob van Stee, Willem Beijaard en Jacobus Louwaart.
In 1756 worden 'met volle vrijheid' verkoren tot ouderlingen dr. Johan Levendale, Jacobus Drabbe, Cornelis Dijkwel Mzn en Adriaan Does en tot diakenen Sander Visser, Samuel Vertregt, Abraham van der Moere en Marcus Boddingius.
In 1757 is de helft van de ouderlingen en diakenen weer aftredend na tweejarige dienst. Ook ouderling dr. Johan Levendale wenst, na een jaar dienst, wegens hoge ouderdom en lichaamszwakheid, ontslagen te worden. Verkoren worden tot ouderlingen mr. Adolph Westerwijk, schepen en raad van de stad, Carel Goeree, Jacobus Dijkwel, Pieter Gunter en Willem Beijaard en tot diakenen Dingeman Cats, Stoffel de Jong, Matthieu Rijkaart en Johannis Mispelblom.
In 1758 worden tot ouderlingen voor twee jaar verkoren mr. Willem van der Bilt en Jan van Tiel, beiden schepen en raad van de stad, Francois Oversluis en Jan Kats en tot diakenen Hubrecht Kluchten, Christiaan Roepel, Thomas Snoep en Anthonij van der Putte.
In 1759 worden tot ouderlingen voor een nieuwe tweejarige dienst verkoren Jan de Jong, Francois de Keijser, Cornelis Dijkwel Leinzn. en Cornelis Wagenaar en tot diakenen Pieter Coomans, Jacobus Louwaart, David de Clerq en Willem Beijaard.
In oktober 1751 neemt ds. Jacobus Hinloopen een beroep aan van de gemeente van Utrecht. De kerkenraad ziet deze predikant, na zo'n korte ambtsperiode van drie jaar, zeer node vertrekken. Ds. Hinlopen verklaart desgevraagd dat hij het beroep als wettig en Goddelijk genegen is op te volgen. De vergadering besluit de predikant, hoewel zij 'zo het Gode behaagd hadde, dezen haren zeer hartelijk geliefden medebroeder zeer gaarn had behouden', ontslag te verlenen en vrijheid te geven zijn beroeping naar Utrecht op te volgen. Daarop neemt ds. Hinloopen van de kerkenraad met zeer hartelijke zegenwensen afscheid. Hij krijgt een loffelijk kerkelijk getuigenis mee.

Voor het beroepen van een nieuwe predikant vaardigt het stadsbestuur naar het collegium qualificatum af burgemeester Marinus Canisius, mr. Pieter Parker en mr. Cornelis Keetlaar. Er wordt een nominatie opgesteld van veertien predikanten. Hieruit beroept de vergadering ds. Paulus Rutgers, predikant te Aalsmeer. In december neemt ds. Rutgers het beroep aan. Er doet zich echter een moeilijkheid voor. Hij heeft nog maar één jaar te Aalsmeer gestaan en moet zijn destijds vergoede onkosten terug betalen. Het stadsbestuur besluit de predikant, 'om zijn overkomste tot dese gemeynte aangenaem te maken', naast de gebruikelijke vergoeding van vijftig gulden voor het transport van zijn inboedel, 'ook extra-ordinair van stadswege te rembourseren de onkosten op zijn beroep te Aalsmeer gevallen'.
Op 25 maart 1752 is de nieuw beroepen predikant ds. Rutgers voor het eerst in de kerkenraadvergadering aanwezig. Hij levert de getuigschriften in van de classis Haarlem en van de kerk van Aalsmeer. Hij wordt op 26 maart bevestigd door ds. Carolus Segaar. De Kleine Kerk blijft tijdens de bevestiging en intrede gesloten.
In november 1752 krijgt ds. Carolus Segaar een beroep van de gemeente van Groningen. De kerkenraad verklaart met eenparige stemmen, 'ziende de wettigheid en Goddelijkheid der beroepinge, goed te vinden om zijn eerwaarde (hoewel ongaarne en betuigende veel liever gewenscht te hebben zulk eenen waardigen medebroeder onder zich te mogen behouden) van zijnen dienst en verbintenis aan deze gemeijnte te ontslaan. Zijn eerwaarde van harte toewenschende den rijk en en steeds achtervolgenden Zegen des Heeren, opdat zijn dienst aldaar niet minder vruchtbaar en aangenaam moge zijn dan die onder ons geweest is'.
Ds. Carolus Segaar neemt daarop 'met zeer nadrukkelijke zegenwenschingen een teder afscheijd van de vergadering, hetwelk van de praesis Ds. Soutmaat uit naam der vergadering zeer beweeglijk beantwoord is geworden'.

Voor het beroepen van een nieuwe predikant vaardigt het stadsbestuur burgemeester mr. Pieter Parker, oud-burgemeester Marinus Canisius en mr. Cornelis Keetlaar af naar het te houden collegium qualificatum. Het college handelt over 'het ontslag van onzen zeer geliefden medebroeder ds. Carolus Segaar, zijnde van hier beroepen naar Groningen'.
Op de nominatie worden 15 predikanten geplaatst, te weten Wilhelmus van der Meer te Bleiswijk, Samuel Barovius te Veenendaal, Hermanus Huidekoper te Alblasserdam, Jacobus Geerlof te Oost Souburg, Jacobus Calsbout te Baarland, H.M. Burger te Rotterdam, Isaac ter Brugge te Harmelen, Jacobus Sappius te Cockengen, Lambertus de Beveren te Watergank, Laurentius Knappert te Rockanje, Jacobus Schelvisjager te Ouddorp, Johannes Groenewegen te Werkendam, Joan Willem Coets te Sundert, Albertus Alting te Sliedrecht en Thomas Grasstek te Otterlo. Als zestal wordt hieruit verkoren de predikanten Van der Meer, Barovius, Huidekoper, Calsbout, Schelvisjager en Alting. Met grote eenparigheid (van de 22 leden stemmen er 20 voor) beroept men ds. Samuël Barovius te Veenendaal. In een uitvoerige brief bedankt ds. Barovius en geeft te kennen geen vrijmoedigheid te hebben uit Veenendaal, waar hij als enige predikant onder drie à vier duizend zielen arbeidt, te vertrekken.
Daarop beroept het college met eenparigheid ds. Wilhelmus van der Meer te Bleiswijk. De beroepen predikant schrijft terug: 'Uw beroep heeft mij veroorzaakt veel moeite, werk en beproevinge. Hier was een schreeuwende schaare om te blijven, daar eene roepende stemme om te vertrekken naar Goes'. Niettemin verklaart hij het beroep te willen aannemen.
De kerkenraad 'verheugt zich in deze aanneeming en wenscht zig zelve en de gemeente daarover zegen'. Op 12 mei 1753 is de nieuwe predikant voor het eerst in de kerkenraadvergadering aanwezig. De bevestiging is op 13 mei in de morgendienst door ds. Rutgers. De Kleine Kerk is tijdens de bevestiging en intrede dan gesloten.
Het blijkt in juli 1753 dat verscheidene Zwitserse soldaten, die alhier garnizoen houden, zich in de huisbezoeking begering getoond hebben om toegelaten te worden tot het gebruiken van het Heilig Avondmaal. De kerkenraad vaardigt de predikanten Stokmans en Rutgers af om de capitein aangaande hun lidmaatschap en gedrag te raadplegen. Ze geven hiervan een gunstig rapport. Daarop besluit de kerkenraad om hen op zondag over acht dagen in de Kleine Kerk te laten communiceren.

In 1754 wordt met instemming van het stadsbestuur een collecte gehouden voor de bedrukte en noodlijdende Litouwse kerken. De predikanten Stokmans en Rutgers, geassisteerd door de ouderlingen (en stadsbestuurders) Jan van Thiel en mr. Willem van der Bilt, gaan met de collectebus langs de huizen van de burgers, 'tenminste daar met vrucht enige liefdegaven verwacht mogen worden''.
De kerkmeesters leggen in februari 1755 een memorie van de ontvanger van de kerk, Jacobus Coomans, over betreffende de verkoop van enkele kleine percelen kerkgrond, gelegen in het noordambacht van Cloetinge achter Mannee en voor Elsdorp en in het middelambacht bezijden de Breeweg, gemeen met het handbooggilde aldaar, in totaal 10 gemeten en 124 roeden. Deze grond kan worden verkocht aan Jacobus Bosgans en Anthony Hoebeke. Het blijkt dat deze perceeltjes meer lasten veroorzaken dan opbrengen voor de kerk.
In maart 1756 overlijdt de voorzanger en voorlezer Willem van Uijen. Er 'hebben een genoegzaam getal sollicitanten voor de gemeente hunne Lees- en zinggaven doen hooren'. Degenen die hun dienst aanbieden zijn Danker de Jager, Frans Kosten, Matthijs Leene, Pieter Louwaart, Samuel Vertregt en Hendrik Mackay. Na stemming verkiest de kerkenraad met meerderheid van stemmen Frans Kosten.
Met de nieuwe generatie predikanten is het genotuleerde in het kerkelijk actenboek aanmerkelijk beter te lezen. Ieder van de predikanten fungeert een kwartaal als scriba. Ds. Zoutmaat schrijft in een duidelijk handschrift, ds. Rutgers met vele krullen maar duidelijk, ds. Van der Meer in een duidelijk 20e eeuws aandoend handschrift. Ds. Stokmans schrijft het moeilijkst leesbaar, met vele krulletters.
In augustus 1758 neemt ds. Paulus Rutgers een beroep aan van de Hervormde gemeente te Leeuwarden. Het notulenboek vermeldt: 'De gemeente van Leeuwarden heeft tot ordinair herder en leraar beroepen de eerwaarde, godzalige en welgeleerde heer Paulus Rutgers. De vergadering heeft goedgevonden (hoewel ongaarne en betuigende veel liever gewenscht te hebben zulk een waardige medebroeder bij zig te mogen houden) van zijn dienst en verbintenis aan deze gemeente te ontslaan, met hartelijke toewenschingen van des Heeren bijblijvende Zegen, opdat zijn dienst aldaar insgelijks vruchtbaar en aangenaam mogt zijn, gelijk die onder ons was. Ds. Rutgers, nu ontslagen zijnde, heeft van deze eerwaarde vergadering een teeder Afscheit genomen met gepaste zegenwenschingen, hetwelk eveneens door ds. Stokmans uit naam dezer vergadering is beantwoord geworden'.
In aanwezigheid van de deputaten van het stadsbestuur mr. Pieter Parker, Cornelis Ossewaarde en mr. Dignus Cornelis Keetlaar gaat het collegium qualificatum over tot het beroepen van een nieuwe predikant. Op de nominatie worden elf predikanten geplaatst, waaronder de Zeeuwse predikanten Joachim Liens te Koudekerke en Anthonie La Motthe te Arnemuiden. De overigen komen uit IJsselmuiden, Giessendam, Ede, Rijnsburg, Vlaardingen, Zwartsluis, Ouddorp, Oostzaan en Midwoud. Daaruit wordt met eenparige stemmen beroepen ds. Bartholomeüs van Velsen te Oostzaan.
Er komt daarop een uitvoerige brief van ds. Van Velsen, waarin hij meedeelt, niettegenstaande de grote aandrang vanuit zijn gemeente om te blijven, geen vrijmoedigheid te hebben voor het beroep te bedanken. De kerkenraad verheugt zich over deze brief en wenst zich en de gemeente met de aanneming zegen.
Op 25 november 1758 is de nieuw beroepen predikant ds. Van Velsen voor het eerst in de kerkenraadvergadering en legt zijn kerkelijk en classicaal getuigschrift over, dat zeer loffelijk is bevonden. De bevestiging en intrede vinden plaats op 26 november door ds. Cornelis Zoutmaat. De Kleine Kerk is daarbij als naar gewoonte de gehele dag gesloten.

Begin december 1758 overlijdt de koster van de Grote Kerk Thomas Mispelblom. In zijn plaats wordt met eenparige stemmen verkoren Theunis van Uijen.
In 1759 stelt de kerkenraad een nieuw 'Reglement op 't Costerampt van de Groote kerk' vast. Enkele artikelen luiden:
Artikel 1.
De verkoren koster en consistoriedienaar zal gehouden zijn de kerkenraad te dienen in alle zo ordinaire als extra-ordinaire vergaderingen. Bij ziekte of absentie van een der predikanten moet hij de predikant waarschuwen die de dienst in diens plaats zal moeten waarnemen. En wanneer de classis van het eiland alhier vergaderd zal wezen, zal hij deze moeten dienen.
Artikel 2.
Hij zal gehouden wezen de kamer van de consistorie en het choor van de Grote Kerk wekelijks schoon te vegen, deze minstens vier maal per jaar, wanneer het Avondmaal des Heeren zal gehouden worden, schoon schurende; de glazen, zo in de consistorie als de diaconiekamer, en de tafel afwassende, wanneer het nodig zal zijn; desgelijks de predikstoel en andere gestoelten vegen, boenen en naar behoren onderhouden, daartoe op zijn kosten de vagers, boenders, bezems en dweilen leverende.
Artikel 3.
Hij moet de boeken en kussens in de kerkenraad- en magistraatbanken, zo voor als na de middag des zondags en in de week, vagen en zuiveren en deze naar behoren op hun plaatsen leggen.
Artikel 4.
Gedurende de predikatie zal hij neffens de predikstoel in zijn kosterbankje zitten, de briefjes ontvangen en die aan de dienaar des woords overleveren, zo van zieken als van te dopen kinderen, te zien of de namen van de kinderen, ouders en getuigen daarin staan etc. etc.
Elk jaar ter gelegenheid van de aanstaande jaarmarkt bezoeken de praesis en een ouderling de regerende burgemeester om namens de kerenraad te verzoeken alle onordentelijkheden op de jaarmarkt te verbieden en in het bijzonder 'het spelen op fiolen in de herbergen'.

Deze jaren is er ook een nauwgezet toezicht op de lidmaten in de wijken. Dit blijkt uit de censuurgevallen die 'bij opening van de vier wijken na afgelegde huisbezoeken' in elke kerkenraadvergadering de revue passeren. Soms zijn er opmerkelijk veel censuurgevallen zoals in 1759 (33).
Waalse gemeente
In februari 1753 ontvangt het stadsbestuur een brief, doorgestuurd van de kerkenraad van de Waalse gemeente te Vlissingen aan de kerkenraad van de Waalse gemeente te Goes. De brief behelst het bericht dat het stadsbestuur van Vlissingen, 'in faveur der personen 't sedert enige tijd, wegens de vervolging ter oorzaak van de religie uit Vrankrijk herwaarts gevlucht', heeft besloten een afgevaardigde uit haar midden aan te stellen om in overleg met de Vlissingse kerkenraad en de andere Waalse kerkenraden in Zeeland de best voorkomende middelen te beramen. Namens Goes vaardigt het stadsbestuur oud-burgemeester Marinus Canisius naar de bespreking af.
De predikant van de Waalse gemeente, ds. Paul du Cailair, geeft in 1753 te kennen wegens aanhoudende lichaamsgebreken zich genoodzaakt te zien ontslag te vragen.
In september 1757 vergadert de Synode van de Waalse kerken in deze landen volgens de gewone beurt in Goes. De Waalse kerkenraad krijgt toestemming om de synodale vergadering binnen de stad uit te schrijven. De burgers mogen gedurende de tijd van de synodale vergadering reizende personen of vreemdelingen, die alhier passeren, bij hen laten logeren.
Op de 17e september verschijnen twee afgevaardigden van de Waalse Synode, ds. Francois van de Waalse gemeente van Amsterdam en ds. Magnet van de Waalse gemeente van Haarlem, ieder geassisteerd door een ouderling, op de vergadering van het stadsbestuur. Ze worden door de pensionaris Boddaert aan de deur of trappen van de kamer waar de vierschaar wordt gehouden ontvangen. 'In haar edelachtbaren vergadering op de Vertrekkamer verschenen en aldaar op stoelen geplaatst sijnde, hebben ze in naam van de Synode haar edel achtbaren, so over derselver personen als loffelijke Regering, toegewenst den Zegen van God Almachtig, wijders deselve verder in respectieve termen bedankt voor hare gunstige protectie, die de Synode gedurende de reeds gehouden sessiën had genoten en verzocht dat haar edelachtbaren deselve op de verder te houden sessiën mede geliefden te verlenen en vervolgens in die goede sentimenten volgens hare gewone ijver altijd te continueren'.
Burgemeeester Pieter Ossewaarde bedankt hen voor de zegenwensen en eerbewijzing en verklaart dat het het stadsbestuur altijd zeer aangenaam is haar stad op de gewone toerbeurt door deze achtenswaardige synode te zien vereerd.
In februari 1758 speelt er nòg een zaak rondom de Waalse gemeente. De buitenregenten van het arm- en weeshuis mogen volgens een resolutie van 6 april 1748 aan de diaconie van de Waalse gemeente wegens haar geringe inkomsten wekelijks of driemaandelijks uitreiken de helft van wat de diaconie aan haar armen we kelijks bijdraagt. Thans deelt de Waalse kerkenraad mee dat ze haar armen uit hun gewone middelen kan onderhouden mits ze ondersteund wordt met een kwart van wat ze wekelijks uitdeelt.
De oorzaak hiervan is dat de diaconiegelden, zowel door het gering aantal armen die zij genoodzaakt is sinds enige tijd te bedelen als door de genoemde contributie, van tijd tot tijd zodanig zijn teruggelopen dat ze haar armen in het vervolg uit haar gewone middelen kan onderhouden. Ze betuigt haar dank dat ze al zo lang van de goedgunstige concessie hebben mogen gebruik maken.
Het stadsbestuur machtigt de buitenregenten van het arm- en weeshuis om in het vervolg aan de Waalse diaconie uit te reiken een vierde gedeelte van wat deze aan haar armen wekelijks bijdraagt.