Stadsbestuur
In maart 1778 verzoekt Francois Breekpot ontslag als tweede griffier van de stad. Hij blijft vendumeester van de roerende goederen. Hij krijgt het ontslag op voorwaarde ‘dat hij zorg draagt dat al het werk van zijn departement hetgeen hij ten achter is, binnen de tijd van drie maanden vanaf heden door hem of door een van de andere griffiers is ingeschreven’. In zijn plaats wordt tot tweede griffier aangesteld Jan de Fouw Lzoon en in diens plaats tot derde griffier Johan Hendrik Eversdijk.

Bij de jaarlijkse vermaking van het stadsbestuur in juni 1778 benoemt de Erfstadhouder tot burgemeester mr. Laurens Pieter van de Spiegel en tot schepenen mr. Jan Boogmaker, Johan Adriaan Eversdijk, Boudewijn Verselewel van der Bilt en Francois de Keijser junior. Tot pensionaris-honorair wordt de afgaande burgemeester mr. Willem van der Bilt, heer van Cloetinge, benoemd.
Op 1 augustus 1778 overlijdt oud-burgemeester en raad Johan Isebree. Tot vervulling van de opengevallen raadsplaats worden genomineerd Francois de Keijser junior en Petrus Alexander Boreel de Mauregnault. De Erfstadhouder benoemt de heer Boreel de Mauregnault. Hij betaalt de stadskas hiervoor een recognitie van £ 200.
Bij de jaarlijkse vermaking van het stadsbestuur in juni 1779 wordt tot burgemeester verkoren mr. Willem van der Bilt, heer van Cloetinge, en tot schepenen Marinus de Meijer, Adolf Ossewaarde, Pieter Ossewaarde Pzoon, Cornelis van Citters van Bruelis en Johannes Balduinus Petreus.
Marinus de Meijer verzoekt of hij van het schepenambt mag worden geëxcuseerd. Op de nominatie worden geplaatst mr. Johan Adriaan van Dorth en mr. Willem Canisius. De Erfstadhouder benoemt Van Dorth. Oud-burgemeester mr. Dignus Cornelis Keetlaar wordt pensionaris-honorair.
Boudewijn Verselewel van der Bilt vraagt in juni 1779 ontslag als schepen van de stad. Tot vervulling van de vacature worden op de nominatie geplaatst Daniël de Meijer en Leijn Dijkwel. De Erfstadhouder benoemt Daniël de Meijer tot schepen.
In oktober 1779 besluit het stadsbestuur tot pensionaris-honorair aan te stellen mr. Guillaume Jacques Huissen van Kattendijke. Echter, op 6 november bedankt deze voor de eer, omdat hij in de plaats van zijn overleden broeder J.H. Huissen van Kattendijke is verkoren tot raad van de stad Middelburg.

Het stadsbestuur besluit in oktober 1779 te bepalen dat de heren die nu en in het vervolg tot pensionaris-honorair van de stad worden aangesteld hun domicilie binnen de stad zullen moeten houden en tenminste zes maanden in ieder jaar in persoon present moeten zijn. Voldoen ze hier niet aan, dan zullen ze dadelijk vervallen worden gerekend van de kwaliteit van pensionaris-honorair. Degene die pensionaris-honorair geweest is en metterwoon naar buiten de stad is vertrokken of anders deze post kwijt is geraakt, zal niet meer genieten de rang, eer, titel of andere voorrechten aan dit ambt verbonden.
Begin januari 1780 overlijdt mr. Jan Boogmaker, schepen en raad van de stad. Onder het twee uur luiden van de doodsklok wordt hij in het koor van de Grote kerk begraven. Tot vervulling van de schepenplaats worden op de nominatie geplaatst mr. Willem Canisius en mr. Wilhelmus Christianus de Crane, beiden raden van de stad. Voor de vacature van raad worden genomineerd Francois de Keijser junior en Daniël de Meijer, beiden regerend schepen.
De Erfstadhouder benoemt Canisius tot schepen en tot permanente raad De Keijser junior. De Keijser betaalt hiervoor een recognitie van £ 200.
De stadsgriffier Johan Pieter Dassevael geeft in februari 1780 te kennen vanwege zijn particuliere affaires buiten staat te zijn langer als griffier te fungeren. Het stadsbestuur besluit Dassevael het gevraagde ontslag te verlenen ‘met de verzekering van het zonderlinge welgevallen van het stadsbestuur over zijn dienst gedurende de tijd dat hij aan de Griffie is verbonden geweest’. In zijn plaats wordt tot griffier of eerste klerk ter griffie benoemd Jan de Fouw Lzoon, tot nu toe tweede klerk op de griffie. In diens plaats wordt benoemd Johan Hendrik Eversdijk, tot nu toe derde klerk op de griffie. In diens plaats wordt tot derde klerk benoemd Cornelis Pieter Keetlaar.
Bij de jaarlijkse vermaking van het stadsbestuur in juni 1780 wordt door de Erfstadhouder tot burgemeester verkoren mr. Dignus Cornelis Keetlaar en tot schepenen Francois de Keijser, Marinus de Meijer, mr. Wilhelmus Christianus de Crane en P.A. Boreel de Mauregnault. Burgemeester Van der Bilt feliciteert hen met hun benoeming. In het bijzonder wenst hij burgemeester Van de Spiegel geluk ‘die deze post naar alle gedachten door zijn aanstelling tot Secretaris der Provincie voor de laatste reis heeft bekleed’. Van de Spiegel wordt pensionaris-honorair van de stad.
Bij de jaarlijkse vermaking van het stadsbestuur in juni 1781 verkiest de Erfstadhouder tot burgemeester mr. Johan Adriaan van Dorth en tot schepenen mr. Willem Canisius, Zywert Diderik van der Bilt, Johan Adriaan Eversdijk, mr. Aarnout Willem van Citters en mr. Antoni Ossewaarde. Tot pensionair-honorair wordt aangesteld de afgegane burgemeester mr. Willem van der Bilt van Cloetinge.
In augustus 1781 vraagt Marinus de Meijer ontslag als raad. ‘Dit wordt onder dankbare erkentenis voor zijn assistentie in dienst gedurende de tijd zijner functie eenparig geaccordeerd’. Hij vertrekt ‘met een compliment uit hun edelachtbaren’s vergadering’.
Op de nominatie worden geplaatst Daniël de Meijer en Johan Hendrik Eversdijk. De Erfstadhouder verkiest De Meijer. Daardoor ontstaan wel verscheidene vacatures en vallen diverse baantjes open. In de vacature van kerkmeester wordt benoemd mr. A.W. van Citters, in die van overdeken van het schoenmakersgilde P. Ossewaarde, van commissaris van het collateraal mr. W.C. de Crane en van brandmeester-generaal mr. W. Canisius.
In april 1782 vraagt Zywert Diderik van der Bilt ontslag als schepen. Op de nominatie worden geplaatst Johannes Balduinus Petreus en Johan de Jongh. De Erfstadhouder benoemt Petreus.
Ook de tweede griffier van de stad, Johan Adriaan Eversdijk, vraagt ‘zeer onverwachts vanwege zijn vertrek uit de stad’ ontslag als schepen en raad, als ontvanger van ’s lands wachten, als schutter van de voetboog en als overdeken van het bierdragersgilde. Op de nominatie voor schepen worden geplaatst Pieter Ossewaarde Pzoon en Johannes Balduinus Petreus en van raad Johan Hendrik Eversdijk en Zacharias Coenraats. De Erfstadhouder benoemt tot schepen Pieter Ossewaarde en tot raad Johan Hendrik Eversdijk. Tot overdeken van het bierdragersgilde wordt benoemd Cornelis van Citters van Bruelis. De nieuwe tweede griffier is monseigneur Jacobus Willem de Jongh. Vanwege ‘het schielijke en onverwachte vertrek uit de stad’ van Eversdijk worden provisioneel tot ontvanger van de 200e penning op de huizen, tienden, molens, gorsingen en dijkettingen over een gedeelte van het eiland aangesteld mr. Nicolaas Eversdijk, Zywert Diderik van der Bilt en Francois de Keijser junior.
Bij de jaarlijkse vermaking van het stadsbestuur in juni 1782 benoemt de Erfstadhouder tot burgemeester mr. Willem van der Bilt van Cloetinge en tot schepenen Francois de Keijser junior, Daniël de Meyer, Jacobus Petrus de Jonghe en Johannes Stokmans.
De afgegane burgemeester mr. Dignus Cornelis Keetlaar wordt naar oude gewoonte benoemd tot pensionaris-honorair.
Bij de jaarlijkse vermaking van het stadsbestuur in juni 1783 benoemt de Erfstadhouder tot burgemeester mr. Dignus Cornelis Keetlaar en tot schepenen Adolf Ossewaarde, mr. Wilhelmus Christianus de Crane, Cornelis van Citters van Bruelis, P.A. Boreel de Mauregnault en Johan Hendrik Eversdijk. De afgegane burgemeester mr. Johan Adriaan van Dorth wordt pensionaris-honorair.
De schepen Jacobus Petrus de Jonghe overlijdt in oktober 1783. Genomineerd worden mr. Johannes Pols en Marinus Harinck. De Erfstadhouder benoemt mr. Johannes Pols.

In november 1783 schrijft mr. Francois Nicolaas Keetlaar, oud-burgemeester en raad, het stadsbestuur dat hij sinds 17 augustus 1743, dus nu veertig jaar, zitting heeft gehad in het stadsbestuur. ‘Om redenen van verzwakking en verstopping in de zenuwen, waaraan hij al ruim 23 jaar lijdt, was hij genoodzaakt van tijd tot tijd te dechargeren’. Hij voelt zich nu genoodzaakt zijn ontslag als raad aan te bieden. Tot vervulling van zijn post beveelt hij de enige zoon, Cornelis Pieter Keetlaar, van zijn broeder mr. Dignus Cornelis Keetlaar aan. Hij dankt ‘voor alle genoten eer met een betuiging van welmenende ijver in de waarneming van zijn kwaliteiten en met een gepaste Zegen op het stadsbestuur en hun families’. Het stadsbestuur besluit mr. Francois Nicolaas Keetlaar, ‘onder een niet onverschillig aandenken aan de menigvuldige diensten door hem in zijn onderscheidene posten tot welwezen van het algemeen bewezen, onder betuiging dat het hun bijzonder aangenaam zou zijn geweest indien hij nog lange in deze kwaliteiten had kunnen fungeren en onder toewensing van een steeds durende ondervinding van ’s Hemels gunsten’, te verlenen zijn ontslag als raad van de stad, behoudens zodanige eer en voorrechten als het stadsbestuur gewoon is te vergunnen. In zijn vacature worden genomineerd Cornelis Pieter Keetlaar en Zacharias Coenraets. De Erfstadhouder benoemt Keetlaar, tot nu toe griffier van de stad. Hij betaalt hiervoor een recognitie van £ 200. De nieuwe griffier wordt Michaël Constantin van Dorth.
Bij de jaarlijkse vermaking van het stadsbestuur in juni 1784 wordt tot burgemeester verkoren mr. Willem Canisius en tot schepenen Marinus de Meyer, Pieter Ossewaarde Pzoon, Johannes Balduinus Petreus en Boudewijn Verselewel van der Bilt. De afgegane burgemeester mr. Willem van der Bilt van Cloetinge wordt aangesteld tot pensionaris-honorair.
In december 1784 overlijdt de raad van de stad Francois de Keijser senior. Onder het twee uur luiden van de doodsklok wordt de overledene in de nederkerk begraven. Tot voorziening in de vacature worden genomineerd Laurens Jan van de Spiegel en mr. Johannes Pols. Van de Spiegel, zoon van mr. Laurens Pieter, wordt benoemd.
Mr. Laurens Pieter van de Spiegel
De ster van burgemeester mr. L.P. van de Spiegel rijst deze jaren.
Het stadsbestuur van Middelburg verzoekt in augustus 1778 zeven adjunct-reviseurs aan te wijzen ‘om het proces tussen hen en mr. J.W. Parker te herzien en nader te visiteren’. Goes vaardigt mr. L.P. van de Spiegel af als adjunct-reviseur.

Op 15 april 1780 dringt het bericht tot het stadsbestuur door dat burgemeester mr. L.P. van de Spiegel door de edelmogende Staten van Zeeland eenparig is aangesteld tot Secretaris van de provincie Zeeland. Van de Spiegel bedankt het stadsbestuur voor hun stem bij die aanstelling en voor het vertrouwen dat het stadsbestuur bij vele gelegenheden in hem heeft gesteld. Hij betuigt ‘zulks altoos in erkentenis te zullen houden. En gelijk hij zijn vermogens hoopt te zullen aanwenden tot welwezen van de provincie in het algemeen, dat hij in de waarneming van zijn nieuwe post bij alle gelegenheden naar zijn vermogen de belangen van de stad zal helpen bevorderen. Welk compliment door burgemeester Van der Bilt uit naam van het stadsbestuur is beantwoord met declaratoir dat, hoe zeer het stadsbestuur moest smerten voortaan het gemis te zullen hebben van zijn wijze raad, het aan de andere kant aan het stadsbestuur bijzonder aangenaam moest zijn om in dien gewichtige post gesteld te zien een man die bij het stadsbestuur bekend was voor in alle opzichten daartoe bekwaam en geschikt, dat het stadsbestuur hem op het hartgrondigst met zijn aanstelling feliciteerde met toewensing dat zijn edele dat ambt lange jaren met vergenoeging en onder het genot van de Goddelijke Zegen zou bekleden, recommanderende tenslotte aan zijn edele behalve de belangen van de provincie in het gemeen ook die van de stad in het bijzonder’.
Op 24 juni 1780 neemt Van de Spiegel afscheid van het stadsbestuur. Hij betuigt zijn dank voor het gedane compliment van burgemeester Van der Bilt van Cloetinge en in het algemeen aan hun edelachtbaren ‘voor het vertrouwen hetgeen zij in onderscheidene posten hadden gelieven te stellen en voor de bewijzen van vriendschap waarmee de meeste uit hun edelachtbaren en daaronder vooral burgemeester Van de Bilt, inzonderheid in de loop van zijn laatste burgemeesterschap, hem hebben gelieven te honoreren’. Hij betoogt dat hij zich door zijn aanstaande vertrek buiten staat bevindt om zijn functie als stadsbestuurder langer met de daarvoor nodige zorgvuldigheid waar te nemen. Hij legt daarom in handen van het stadsbestuur terug de volgende door hem beklede stedelijke bedieningen: stadsdirecteur, kerkmeester, curator van de Latijnse School, pasmeester van den broode, directeur van de weduwenbeurs en overdeken van het kleermakersgilde.
In zijn plaats wordt burgemeester mr. W. van der Bilt van Cloetinge stadsdirecteur, Marinus de Meijer kerkmeester, mr. Johan Adriaan van Dorth curator van de Latijnse school, Adolf Ossewaarde pasmeester van den broode, mr. Johan Adriaan van Dorth directeur van de weduwenbeurs en Z.D. van der Bilt overdeken van het kleermakersgilde. In zijn functie als ontvanger van de 100e penning op de huizen, tienden, molens, gors- en dijkettingen over het gedeelte van het eiland wordt voorgedragen Johan Abraham Eversdijk, schepen en raad van de stad.
In de volgende jaren ontvangt het stadsbestuur met vaste regelmaat een nieuwjaarswens van mr. L.P. van de Spiegel. De nieuwjaarswens voor het nieuwe jaar 1781 luidt als volgt:
‘Edel Achtbare Heeren!
Daar ik meermalen de eere gehadt heb, bij de vernieuwing van het jaar, mijne welmenende zegenwenschen in Uw edelachtbaren vergaderinge te uiten, verzoek ik nu de permissie om het zelve, absent zijnde, bij geschrifte te doen.
Worden mijne wenschen verhoord, zoo zullen Uw Edel Achtbaren mildelijk van den Allerhoogsten gezegend worden; derzelver raadslagen zullen, in deze donkere tijden, eendragtig, voorzigtig en cordaat zijn.
Uw Edel Achtbaren zullen leeven onder een bestendig genot van de vervulling Uwer redelijke begeerten, zullen leeven tot heil van het Vaderland, van de Kerk en van de Burgerij, in ’t bijzonder aan Uw Edel Achtbaren zorge toebetrouwd, tot dat Uw Edel Achtbaren onder het getal der getrouwe Dienaaren van Gods Raad in den Hemel worden aangeschreeven en dan nog zullen uw Edel Achtbaren blijven leeven in de dankbaare harten der nakomelingschap.
Ik neem de vrijheid mij in Uw Edel Achtbaren gunstig aandenken te beveelen en met eerbied en dienstvaardigheid mij te teekenen.
Edel Achtbare Heeren!
Uw E.A. onderdaanige en zeer gehoorzaame Dienaar
L.P. van de Spiegel.
Middelburg, 31 december 1780'
Hogere overheden
Door het overlijden van burgemeester Pieter Ossewaarde in maart 1778 en burgemeester Johan Isebree op 1 augustus 1778 komen enkele ambten voor het eiland Zuid-Beveland vacant. In de plaats van Ossewaarde wordt tot ontvanger van de 200e penning over het oostkwartier van het eiland beoosten Goes voorgedragen Marinus de Meijer, raad van de stad. In de plaats van Isebree wordt tot ontvanger van de 200e penning over Noord-Beveland voorgedragen mr. Aarnout Willem van Citters, schepen, raad en secretaris van de stad.
In 1779 sturen Gecommitteerde Raden een brief toe van de Erfstadhouder met de kennisgeving dat hij tot bewaring van zijn plaats als Eerste Edele van Zeeland, in verband met het overlijden van de heer Van Odijk, heeft benoemd Jonkheer Willem Carel Hendrik van Lijnden. Het stadsbestuur verklaart deze benoeming ‘voor aangenaam’ en gaat akkoord met de dispensatie van de bepaling ‘dat de Eerste Edele een Zeeuw van geboorte moet zijn. Van Lijnden is niet alleen, zoals wijlen de heer Van Odijk, met een Zeeuwse vrouw getrouwd, maar daar en boven is zijn moeder een inboorlinge van Zeeland geweest, wier broeder de Heer van Borssele deze plaats heeft bekleed zoals Zijn Hoogheid zich verzekerd houdt’.
Voor de vervulling van de vacature van commissaris tot de secrete besognes wordt in 1780 in de plaats van mr. L.P. van de Spiegel uit naam van het stadsbestuur bij Gecommitteerde Raden voorgedragen mr. Aarnout Wilhelm van Citters.
In juli 1783 krijgen de Goese afgevaardigden naar de statenvergadering opdracht de benoeming te bepleiten tot lid van de Staten-Generaal van de heer D.W. Baron van Lynden, pensionaris-honorair van de stad, ‘ordinaris gedeputeerde ter vergadering van hun hoogmogenden en voormaals hoogstderzelven gedesigneerde Envoyer aan het Hof van Weenen’.

Bij de wisseling van het jaar komen er als regel uitvoerige brieven met nieuwjaarswensen binnen van de Goese gecommitteerden in het provinciaal en landsbestuur. Gedurende deze jaren betreft dit wensen van mr. J.W. van Roseveld, lid van Gecommitteerde Raden van Zeeland en de Raad ter Admiraliteit van Zeeland; mr. L.P. van de Spiegel, secretaris van de provincie Zeeland; mr. J.I. Leydekker de Bruijn, gecommitteerde namens Goes ter Provinciale Rekenkamer van Zeeland; C.J. van Lichtenbergh, wegens de provincie Zeeland gecommitteerde in de Raad van State der Verenigde Nederlanden.
Functies en bedieningen
De stadsdirecteuren geven in januari 1778 in overweging dat de stadsfabriek Boudewijn Kramer wegens zijn klimmende jaren buiten staat is geraakt die post langer naar behoren te bedienen en in zijn plaats een persoon van kundigheid en vigilantie aan te stellen.
Het stadsbestuur besluit Kramer als stadsfabriek ontslag te verlenen met behoud gedurende zijn leven van een traktement van 400 gulden per jaar en vrije woning in het huis waarin hij thans woont. Hij mag deze functie blijven waarnemen tot een opvolger is benoemd. De nieuw aan te stellen stadsfabriek zal gehouden zijn een examen van geschiktheid af te leggen.
Na examinatie wordt tot stadsfabriek aangesteld Johan Frederik Metzger.
Tevens stelt het stadsbestuur een instructie vast, waarnaar de stadsfabriek zich zal hebben te reguleren. De nieuwe instructie bestaat uit de volgende bepalingen.
- De stadsfabriek zal gehouden zijn de stadsdirecteuren onderdanig te zijn en alle orders te gehoorzamen.
- Hij zal elke week aan de stadsdirecteuren rekenschap geven wat de werklieden hebben gewerkt met specificatie van hun daggelden en werkdagen.
- Hij zal geen werken beginnen dan met goedvinden van de stadsdirecteuren, tenzij in geval van nood.
- Hij zal toezicht houden op de stadswerklieden, dat ze tijdig beginnen en gestadig werken en niet voor de tijd hun werk verlaten.
- Hij zal ook goed opzicht hebben op de materialen en gereedschappen, de bouwmaterialen, verf, olij en dergelijke distribueren en de inkoop daarvan doen plaatsvinden.
- Hij zal gehouden zijn de burgerij, die iets met hem uitstaande heeft, minzaam te bejegenen en waneer hem iets voorkomt wat attentie verdient, de stadsdirecteuren liever kennis geven dan op eigen autoriteit dit te willen doen herstellen.
- Hij zal tevreden moeten zijn met zijn honorarium en van niemand enige vereringen of geschenken in zijn functie als stadsfabriek mogen ontvangen.
Johan Karel Schraidt, gegradueerd in de rechten op de Universiteit van Leiden, mag in oktober 1779 na overhandiging van zijn promotiebrief als advocaat praktiseren voor de vierschaar en het landrecht binnen de stad.
Pieter Ossewaarde verzoekt in september 1780 zijn ontslag als ontvanger van de grafelijke tol. Hij is voornemens eerstdaags ook zijn ontslag te vragen als licentmeester. Voor benoeming wordt aan Gecommitteerde Raden voorgedragen Cornelis van Citters van Bruelis, schepen en raad van de stad.

Door het overlijden van Cornelis Ossewaarde Czoon in februari 1781 komt het ambt van commies ter recherche binnen de stad vacant. Er zijn niet alleen veel sollicitanten voor deze functie, maar zelfs zijn daaronder sommigen ‘die grote sommen ten voordele van de stad offreren indien ze daarmee mochten worden begunstigd’.
Het stadsbestuur besluit aan de ene kant het ambt niet al te veel te bezwaren en aan de andere kant aan de financiën van de stad in deze favorabele omstandigheid enigszins tegemoet te komen. De recognitie op dit ambt van stadswege wordt verhoogd tot £ 10 per jaar. De nieuwe commies ter recherche wordt Francois Breekpot.
De heer Cornelis van Citters van Bruelis verzoekt in december 1782 ontslag als licentmeester en ontvanger van de grafelijke tol binnen de stad. Het stadsbestuur draagt voor deze functies voor Johannis Balduinus Petreus, schepen en raad van de stad.
Monseigneur J. Cats is in mei 1783 vanwege zijn hoge jaren buiten staat om langer te fungeren als ijkmeester van ellen, natte en droge maten en gewichten. Hij geeft dit ambt terug in handen van het stadsbestuur. In zijn plaats komt Willem Mussche. Hij moet tot zijn last nemen het maken en repareren van de brandijzers voor het ijken, blijvende ingevolge het 22e artikel van de ordonnantie gemortificeerd de toelage van £ 1.13.4 ‘welke de ijkmeesters volgens de tot nu toe gepraktiseerde usantie voor het ijken en repareren van de gewichten in de stadswaag en het stadsweeghuis, alsmede in de wind- en waterkorenmolens van de stad, hebben genoten’.
Er komen ook drie nieuwe notarissen in de stad. Op zijn verzoek stelt het stadsbestuur Gijsbertus van den Hoek, notaris te Zierikzee, in 1783 aan als notaris in de stad. Hij mag ook optreden als procureur voor de vierschaar en het landrecht. In 1784 ontvangt Josephus Aegidius de Windt een brief van voorschrijving aan de Staten van Zeeland om tot notaris te worden toegelaten. Hij krijgt toestemming om het ambt van notaris in de stad uit te oefenen.
Ook krijgt Johannes Roeff, notaris en procureur te Wouw, in 1784 toestemming om als procureur voor de stadsvierschaar en het landrecht op te treden. Tevens krijgt hij brieven van voorschrijving aan de Staten van Zeeland om als notaris binnen de provincie te worden toegelaten.
Er zijn deze jaren vier procureurs in de stad, namelijk C. Dijkwel, D. van de Steenhoven, J. de Windt en M. van Uije.
In 1778 overlijdt de poortier van de Oostpoort, de Bleikveldse poort en de Hoofdpoort, Adriaan den Boer. De nieuwe poortier, Janis Verplakke, wordt tevens belast met ‘het spannen van de reep op de Beestenmarkt op de toondagen en de paardemarkt’, evenals met ‘het sluiten en ontsluiten van de kettingen bij de Kleine kerk en de zuivelmarkt op de gewone tijden’.

In september 1782 overlijdt Pieter Janse van der Visse. Hij bekleedde de stedelijke functies van boomsluiter, havenmeester, turftonder, makelaar van de Hollandse turf en klapperman. In zijn plaats wordt tot boomsluiter en havenmeester aangesteld Janis Verplakke. Deze moet tegelijk de stadsmol bedienen zo dikwijls dit nodig zal zijn. In de vacature van turftonder, makelaar van de Hollandse turf en houtvamer wordt Hubregt Visser aangesteld. In de vacature van klapperman komt Cornelis den Braber.
Bloemlezing uit de stadsrekeningen (1778 - 1784)
1778
Ontvangen van Evert van Nakke (hij bewoont het huis naast de waterkorenmolen) een recognitie van £ 5.6 als stadsomroeper; pacht van Jacob de Haas van £ 116 voor de waterkorenmolen aan de Kleine Kade met huizinge; pacht van Arnoldus de Haas voor de windkorenmolen £ 46; pacht van Jacobus van Kleijnputte voor gebruik van het Ravelijn de Grenadier daar de gortmolen op staat £ 8.6.8; Dignus en Marinus Harinck voor gebruik van de zoute vest om hun hout te leggen £ 2; schoolmeester Gerbrand Zandijk bewoont het huis en de school staande achter de kerk oost aan het Slot om niet; cijns van mr. L.P. van de Spiegel op zijn stal bij de Koepoort £ 1.9.2; cijns van Jacob Tavenier voor de kattemolen £ 0.6.8; recognitie van mr. Antoni Ossewaarde als licentmeester £ 4.13.4. Betaald aan Jan Sonius voor het luiden van de middagklok £ 7; David Berthoud als klokluider van de Waalse kerk £ 2.13; Marinus Harinck wegens levering van houtwaren £ 144.18; Marinus Visser voor het varen van 30.000 steen £ 8.13.4; de oliemolenaar van de kattemolen voor leverantie van olij £ 53.
1779
Ontvangen recognitie van Pieter Ossewaarde als licentmeester £ 4.13.4; recognitie van Jan de Fouw als tweede griffier £ 3; recognitie van Marinus van Uye als procureur £ 4.8.4. Betaald aan de stadsdrukker Jacobus Huisman voor de koop van de Nieuwe Kaart van Zeeland van Marcus Boeren £ 66.13.4; Cornelis van der Maas voor het geselen van een vrouwspersoon in het voorportaal van het stadhuis £ 1.1.0.
1780
Ontvangen recognities van Jan de Fouw als eerste griffier £ 6.17; Johan Hendrik Eversdijk als tweede griffier £ 4; Francois de Keijser benoemd tot raad in de plaats van mr. Jan Boogmaker £ 200; Boudewijn Verselewel van der Bilt, benoemd tot pensionaris-honorair, £ 150; mr. Willem Jacob Huijssen, benoemd tot pensionaris-honorair, £ 150; Boudewijn Verselewel van der Bilt, benoemd tot schepen, £ 8.16.8; Francois de Keijser, benoemd tot schepen, £ 8.16.8;
Daniël de Meijer, benoemd tot schepen, £ 8.16.8. Betaald aan Jan van den Thoorn voor levering van twaalf lasten turf £ 78.12.8; bakker Mattheus Corbeel voor levering van brood voor de Franse kerk £ 2; Abraham Boon voor levering van lampcatoen £ 1.18; scheepstimmermansbaas Jan Welle voor reparatie van de stadsmol £ 12.3; Evert van Nakke voor levering van twee tonnen teer £ 7; Willem de Wolf wegens levering van kaarsen £ 16.6; Jan de Puijt wegens levering van 300 olmen plantbomen £ 12.10.
1782
Betaald aan Philip de Wijs voor het schilderen van het stadswapen voor de bussen van de bode £ 0.3.4; Willem Zuidweg voor het halen van 16000 stenen £ 6.4; Quinten van de Vrie voor levering van 400 olmenbomen £ 20.
1783
Betaald aan Lieven van Loo wegens het afvletten van 370 schacht slik aan de Houtkaai £ 72.3; Quinten Nagelkerke voor levering van 150 zachte en harde olmen plantbomen £ 6.8.
1784
Betaald aan Mattheus Smits wegens levering van 10.550 stuks blauwe straatsteen £ 60.13.3; Cornelis Codde wegens het halen van 30.000 mopsteen £ 10.16; de zilversmid Cornelis Snoep wegens levering van een zilveren stadsbodebusse £ 4.5; Pieter de Jongh wegens het leveren ‘van Glassée en het naaijen van de Vaandels voor de stad’ £ 13.9.1.