Nederduitse (hervormde) gemeente
In 1727 komt het eindelijk tot een afwikkeling van het legaat aan de kerk van Margarieta Ruygh weduwe van Arent Ruygh. Er was jarenlang discussie met de nabestaanden en advocaten over de uitwerking van het legaat. Het blijkt dat er opbrengsten zijn voor de hofstede in de Cruiningse Polder £ 1236.06.00, voor een huis aan de oude Beestenmarkt (nu Vlasmarkt nummer 8) £ 116.13.04 en van de koopdag van de meubilaire goederen £ 326.8.10. Netto betekent dit in totaal een zuivere opbrengst van £ 1585.13.11.
In 1727 is er een probleem met de functie van voorzanger en voorlezer in beide kerken. Het komt voor dat de voorzangers, zowel 's zondags als in de weekdiensten, een ander laten voorlezen voor de gemeente. De kerkenraad laat hen door de koster aanzeggen dat ze dit in het toekomende niet meer mogen doen, tenzij ze daar toestemming voor gekregen hebben van de preses van de kerkenraad. De voorzanger Steven Poelman schrijft de kerkenraad dat het gedurende zijn dienst van 7 à 8 jaar nimmer problemen heeft gegeven dat hij bij ontstentenis iemand anders in zijn plaats liet voorgaan. Nu de kerkenraad dit wil verbieden, ziet hij geen kans meer al zijn beurten waar te nemen en bedankt de kerkenraad dan ook hartelijk voor zijn ambt hopende dat de in zijn plaats te verkiezen voorzanger zal zijn een bequaam en godvreezend man, teneinde alles met order en stigtinge in de gemeijnte geschiede.
De kerkenraad komt met het stadsbestuur overeen om de functies van voorlezer en schoolmeester in één persoon te verenigen. In verband met het overlijden van schoolmeester Jacob van Merris wordt Jacob Muis op zijn verzoek toegestaan om de voorlezerplaats ad interim te vervullen. Later wordt schoolmeester Muis uit een nominatie van drie benoemd tot voorlezer en voorzanger. Er komt dit jaar nòg een voorlezer en voorzanger in functie. Het stadsbestuur deelt later in het jaar 1727 mee dat ze overhelt om tot schoolmeester te benoemen Gerrit Noom, schoolmeester te Middelburg en een van de sollicitanten naar de bedieningen van voorlezer en schoolmeester. Desgevraagd verklaart de kerkenraad eenparig onder alle de sollicitanten het meeste genoegen te hebben gehad in de bequaamheden van Gerrit Noom. Door het vertrek van voorzanger en schoolmeester Gerrit Noom in 1732 naar het burgerweeshuis te Middelburg ontstaat er opnieuw een vacature. In de kerkenraadsvergadering van 15 maart 1732 komt meester Gerrit Noom binnen om van de vergadering afscheid te nemen. Waarop de praeses verklaart dat dit ons zeer aangenaam was en heeft hem voorts alle heil toegewenst. Het college van predikanten en ouderlingen benoemt tot voorlezer en voorzanger in beide kerken uit een nominatie van twee personen eenparig Pieter du Floo, schoolmeester en voorlezer te Arnemuiden.
Eind 1727 zijn drie van de vier predikanten door aanhoudende zwakte uitgeschakeld om hun werk te doen. De donderdagse kerkdiensten worden voorlopig afgelast. Ook de huisbezoeken zullen dit winterseizoen niet doorgaan. In april 1728 kan alleen ds. Petrus van Rooyen wegens aanhoudende ziekte zijn dienst nog niet waarnemen. De proponenten Aitema of Schoven zullen zijn dienst waarnemen. Maar in mei zijn er opnieuw drie predikanten (Andriessen, Van Rooyen en Te Winckel) door ziekte afwezig.
In deze moeilijke periode overlijdt ook de krankenbezoeker Marines Goeree in april 1728. Hij catechiseerde ook de kinderen van het weeshuis. Uit een vijftal sollicitanten verkiest de kerkenraad eenparig Pieter Verbrugge, timmerman van beroep, tot krankenbezoeker. Daarbij overweegt ze: Aangezien de verkorene een timmerman van sijn ambacht is, so is geresolveerd dat hij het werk dat onder de handen is wel mag af maken, maar geen nieuw aannemen of buiten de stad gaan werken ende sig tot aanstaande Goese markt meer en meer van sijn timmermansambt ontledige ende onderwijl de sieken daar hij na zijn examen bij sal gehaald worden, neerstig besoeken, hetgeen de verkorene voorgelegd sijnde, heeft daar in berust en het selve beloofd.
Hij legt voor de kerkenraad zijn examen af als krankenbezoeker en wordt daarbij ondervraagd in de voornaamste gronden van de godgeleerdheid en in de behandeling van de zieken. De kerkenraad neemt hierin genoegen. Hij wordt de rijke Segen des Heeren toegewenscht en vermaand tot het ijverig waarnemen van zijn bediening en zich te schikken naar het reglement. Maar al in december 1729 overlijdt de nieuwe krankenbezoeker Pieter Verbrugge. Uit een nominatie van zes personen benoemt de kerkenraad Cornelis van Arkenstein. Maar binnen het jaar, op de 11e november 1730, overlijdt ook deze krankenbezoeker. De nieuwe krankenbezoeker wordt Marinus Arijse van Weele. Van Weele overlijdt op 18 januari 1733. Op de nominatie worden geplaatst Hubertus Opsaal, Jasper Ratel, Marinus Goeree, Jan van Uijen en Leendert Meeuwissen. De praeses herinnert er aan dat in het jaar 1706 in plaats van een, twee krankenbezoekers zijn verkoren. Met meerderheid van stemmen besluit de kerkenraad in de plaats van een, er twee te verkiezen, elk op een traktement van £ 25, namelijk Marinus Goeree en Hubertus Opsaal. De beide krankenbezoekers worden op 14 maart geëxamineerd en geven zoveel genoegen dat ze beiden worden benoemd.
Door aanhoudende zwakte blijft ds. Petrus van Rooyen nog buiten staat om zijn dienst waar te nemen. Hij vraagt de kerkenraad of het goed is dat de proponent Barend Waterman enige tijd zijn dienst waarneemt. De vergadering verklaart hier niets tegen te hebben. Ds. Johannes Andriessen maakt uit naam van ds. Van Rooyen bekend dat te Harderwijk mogelijk wel een gewillig en bekwaam proponent zou wezen om alhier den Heilige Dienst waar te komen nemen voor onse swacke medebroeder. Hiermee neemt de kerkenraad genoegen. Op de 26e oktober 1728 overlijdt ds. Petrus van Rooyen.
Omdat de proponent die tot zijn dienst verwacht werd beroepen is en het nu de tijd is om de winterbeurten te schikken, zo besluit de kerkenraad met eenparigheid dat men in de volgende vier wintermaanden kerkdiensten zal beleggen dinsdags- en vrijdagsavonds om vijf uur, maar dat men de catechisatie donderdagsavonds zal laten rusten. Enkele dagen later, op de 2e november, overlijdt ook de weduwe van ds. Van Rooyen. Het predikantenechtpaar, dat woonde in het huis op de hoek van de Beestenmarkt en de Nieuwstraat, had geen kinderen. Uit het testament van ds. van Rooyen blijkt dat een groot bedrag aan de armen is gelegateerd. Er is nogal wat te doen over de interpretatie van het legaat aan de armen en de kerk van Goes. De diakenen kunnen er niet uitkomen. De kwestie wordt voorgelegd aan de beslissing van de magistraat.
Op 12 januari 1732, na het scheiden van de kerkenraadsvergadering, blijven de predikanten, ouderlingen en diakenen bijeen. De scriba ds. Johannes Andriessen maakt bekend dat de president-burgemeester hem had te kennen gegeven, dat de heren van de Raad niets doen konden tot het minnelijk bijleggen van het geschil tussen de diaconie en het weeshuis over het legaat van wijlen ds. Petrus van Rooijen, nadien het weeshuis niets wilde toegeven en bijgevolg niet anders overig is dan de weg van recht door een pleitgeding. Besloten wordt dit gewichtige stuk over te laten aan de wijsheid van het college van diakenen.
In aanwezigheid van burgemeester Christoffel Annart, burgemeester mr. Mattheus Eversdijk en oud-burgemeester Marynis Drywegen stelt het Collegium Qualificatum een grote nominatie op met de volgende namen: ds. P.H. Wolterbeek, predikant in het Gasthuis te Delft, en de meeste predikanten van de Classis Zuid-Beveland. Met eenparige stemmen brengt het college een beroep uit op ds. Philippus Hendrikus Wolterbeek tot predikant. Op de 26e april neemt de kerkenraad kennis van de uitvoerige, vier pagina's tellende antwoordbrief van ds. Wolterbeek. Hij bedankt voor het beroep op grond van een aantal opmerkelijke redenen. Zo schrijft hij nog maar twee maanden in Delft te staan na zijn ambtsperiode in Voorburg. Te Delft heeft hij een gemeente van 7000 leden. Verder schrijft hij zeer geschrokken te zijn van de beroepbrief waarbij hem een goede som geld wordt aangeboden als hij het beroep aanneemt. Maar ook dat hij afstand neemt van de volgende passage in de beroepbrief: als tweede beweeggrond voor het beroep is de verliefde grootagtinge voor mijne uitmuntende en gezegende gaven, waardoor men alleen hem wil beroepen liever dan eene andere al was hij de geleerdste van gansch Nederland. In de vacante plaats beroept het Collegium Qualificatum nu ds. Sebaldus Godfridus Manger, gewezen predikant te Heemstede. In een uitvoerige brief deelt ds. Manger de redenen mee waarom hij het beroep wil aannemen.
In november 1729 besluit de kerkenraad in de volgende vier wintermaanden de diensten in de week zodanig te veranderen dat er kerkdiensten zullen zijn op dinsdag- en vrijdagavond om vijf uur en catechisatie op donderdagavond om vijf uur. De catechisatie zal worden gedaan door de predikant die zondags te voren de namiddagse predikbeurt heeft gehad in de Grote Kerk.
In januari 1730 is er weer de jaarlijkse vermaking van de kerkenraad. Deze heeft in 1729 niet plaatsgevonden. Besloten wordt dat de ouderlingen en diakenen die twee jaar hebben gediend nog één jaar zullen aanblijven. Thans zullen alleen de broeders die drie jaar hebben gediend aftreden. Met eenparige stemmen worden tot ouderlingen verkoren oud-burgemeester Mattheus Eversdijk, schepen mr. Adriaan Isebree, schepen Zywert van der Bilt en monseigneur Jacob Oudorp. Tot diakenen worden verkoren Francois Oversluis, Joos de Jonge, Laurens Soeteling en Adriaan Boddingius en in de plaats van de overleden Cornelis Remstee Adolf Soetebier. Hieruit blijkt de sterke invloed van het stadsbestuur in de kerkenraad. Dit blijkt soms uit de notulen van de kerkenraad zoals van 22 juli 1730: Ouderling Adriaan Isebree, tegenwoordig regerend burgemeester, wordt verzocht op zich te nemen uit naam van de consistorie de heren van de Raad te verzoeken de ijdelheden op de aanstaande Goese Jaarmarkt tijdig in de couranten te laten verbieden. Hetgeen zijn edele goedwillig op zich heeft genomen te zullen doen.
In januari 1731 worden tot ouderlingen verkoren Francois de Keijser, doctor Pieter Coomans, Jan van Thiel, Hubertus Craan voor twee jaar en Cornelis van Kogelenburg voor één jaar. Tot diakenen worden verkoren Jacobs Franse, Marinus Barentse Blommaart, Philip Feijts en Marinus Vertrecht. In januari 1732 worden tot ouderlingen verkoren mr. Johan Leijdekker, de dijkgraaf Jacobus Keetlaar, Pieter Wauwelaar en Kornelis van Kogelenburg en tot diakenen Isaac Maale, Karel Goeree, Marinus de Boot, Jan Trimpe en Anthoni Jason. Opmerkelijk is de vermelding in de kerkenraadnotulen van 16 februari 1732: Dewijl onze afgegane mede-ouderling Jacob Oudorp wegens ouderdom en gebrek aan het gehoor de prediking des Woords van verre niet wel hoorde, zo heeft hij vrijheid laten verzoeken om in de Groote Kerke zijne zitplaats in de ouderlingenbocht te mogen hebben. Hetwelk ook is toegestaan.
In november 1730 lezen we iets over de Kleine Kerk. De kerkenraad besluit dan dat de praeses uit naam van de vergadering de heren, aan wien dat bestier staat, zal begroeten om in de Kleene Kerk de nodige Bijbels en in de consistorie te mogen hebben dat tot nodig gebruik en matige verciering dient.
In 1732 komt een rekest binnen van Isaak Jallier, voorheen capitein-militair in dienst van Zijne Koninklijke Majesteit van Sardinië en zijnde van de gereformeerde religie. Hij heeft het ongeluk gehad dat men hem, willende hem dwingen om van deselve religie af te gaan en de roomscatholijke aan te nemen, deswegens hadde in hechtenis gesteld en een geruime tijd van jaren achter den anderen gevangen gehouden, totdat hij eindeling wel weder uit deselve gevangenisse was verlost, dog met strikt verbod omme sig binnen den tijd van veertig dagen, op lijfstraffe, uit den lande te begeven met confiscatie van desselfs woninge en alle zijne verdere goederen'. Daardoor is hij met familie, vrouw en kinderen tot een 'seer armelijke ende uyterste staat van gebrek gebragt sijnde, derhalve met d'uyterste verlegentheijd desselfs toevlugt was nemende tot de goedheid van haar edelachtbaren met ootmoedig verzoek dat hij met zijn familie door armoede en gebrek niet geheel en al quame te vergaan, hem met een liberale gifte geliefden te hulpe te komen. Hij krijgt toestemming om gedurende vier dagen bij de burgerij en ingezetenen in de stad en jurisdictie een collecte te doen en zich in de milddadigheid van een ieder aan te bevelen.
In november 1732 bezoekt de predikant ds. Huibertus Pieroom burgemeester Isebree. Uit naam van de kerkenraad verzoekt hij of de magistraat zo goed wil wezen die voorziening te doen dat des zondags, zo voor als na de predikatiën, in de herbergen en kroegen sulke onordentelijkheden, gelijk als alle week komt te geschieden, niet werden gepleegd. Het stadsbestuur besluit de gerechtsboden te gelasten nog deze dag zich te vervoegen bij alle diegenen die kroegen houden of enige sterke drank komen te verkopen en aan deze uit naam van de magistraat aan te zeggen dat zij sig ingevolge het plakkaat van policie sullen hebben te gedragen of dat tegen haar, naar luid van hetselve, sal werden geprocedeerd.
Al na anderhalf jaar, in juli 1733, neemt ds. Sebaldus Godfried Manger een beroep aan naar de gemeente van Maastricht. De kerkenraad betuigt dat ze ds. Manger graag in haar midden had willen behouden. Ze wensen hem toe dat hij te Maastricht evenveel zegen op zijn arbeid zal hebben als deze onder ons geweest is. Op zondag 16 augustus preekt hij afscheid uit 2 Thessalonicenzen 2:15-17. Met meerderheid van stemmen (19 tegen 3) wordt op 5 oktober 1733 een beroep uitgebracht op ds. Marcus Jacobus Broen, predikant te Heteren. Met veel genoegen neemt de kerkenraad kennis van de brief van ds. Broen dat hij meent het beroep naar Ter Goes te moeten aannemen. Op 1 november preekt hij afscheid van Heteren. Op dinsdag de 3e november hoopt hij met zijn gezin in het schip naar Goes te gaan. Hij vraagt vriendelijk zijn verzoek in te willigen om niet gedrongen te worden mijne intrede binnen Goes te doen dan na acht of tien dagen na mijne aankomst, teneinde in de tussentijd mijn huisraad en boeken behoorlijk geplaatst werden en ik zo enige ruste en stilte mag hebben om in de aangevangene bediening voort te gaan.
De passage door de Grote Kerk, tussen de preekkerk en de wandelkerk, geeft soms aanleiding tot wanorde. Zo verzoekt de kerkenraad in januari 1728 de burgemeesters bevel te geven dat de stadsdienaars passen op de deuren van de kerk als de doop van de ongedoopte leerlingen morgenavond zal verricht worden om alle gedruis en wanorde te weren. En in augustus 1733 geeft de kerkenraad de koster opdracht dat hij in de week van de Goese jaarmarkt, buiten de preektijden, de deuren van de preekkerk gesloten houdt om allerlei onbetamelijk geloop en vuiligheden van de gaande en komende te beter te verhinderen. Ook zal de praeses de burgemeesters uit naam van de vergadering verzoeken dat door order van de magistraat de wandelkerk van alle onbetamelijke vuiligheden mag beschut en bevrijd worden.
Waalse gemeente
Begin 1728 overlijdt de predikant van de Waalse gemeente, ds. Jean Claude de Marisy. Het Collegium Qualificatum vergadert in maart 1728 om een Waals predikant te beroepen. Het stadsbestuur vaardigt de burgemeesters Marinus Drywegen en Mattheus Eversdijk af. Eerst is er overleg met de kerkenraad of de beroeping moet geschieden op een of tweemaal prediken op zondag. Met eenparigheid beroept het Collegium Qualificatum Jaques Louis Benion, proponent te Leiden op het moeten prediken van eens des sondags, uijtgezonderd de dagen van het Heylig Avondmael ende die van de Hoog- of feestdagen, op welke hij tweemalen des daegs sal moeten leeraren. Hij neemt dit beroep aan.
Op 23 juli 1729 bezoeken twee afgevaardigden van de Waalse kerkenraad burgemeester Annart. Ze delen mee dat de Hoogmogende heren Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden, op verzoek van de Waalse Synode, aan de Waalse kerken vrijheid hebben gegeven om zich te bedienen van de verbeterde rijm van de Franse psalmen die door de Synode zijn goedgekeurd. De kerkenraad is genegen om deze in te voeren en verzoekt het stadsbestuur om toestemming. Het stadsbestuur staat de kerkenraad toe om het singen van de verbeterde ende geapprobeerde rijm der psalmen binnen hare kerke te introduceren, latende nogtans aan yder der Ledematen der selve kerke, soo ze geen genegentheijd hadden om het van deselve te bedienen, de vrijheid om van de oude psalmen te maken gebruijk.
In 1731 neemt ds. J.J.B. de La Rivière uit Amsterdam een beroep aan naar de Waalse gemeente. Hij vertrekt al in 1733, na beroepen te zijn door de Waalse gemeente van Middelburg.