Justitie

In december 1727 treedt de baljuw Willem Vogel, heer van Steenvliet, op tegen de vleeshouwer Johannes Janse Kousemaker de jonge, wonende op de Kaai. Hij heeft de herbergier uit ‘s-Heer Hendrikskinderen, Francois Christiaanse, ten huize van de wijnsteker Francois Wagenaar uitgescholden en geëist met hem naar buiten te gaan en met een bloot mes naar hem op een vehemente of sterke wijze gegooid. Daarmee is hij doorgegaan in weerwil hij door z’n vrouw en door Wagenaar verzocht werd stil te wezen. Hij heeft Christiaanse niet alleen verwond maar ook met een wijnkan verscheidene vehemente slagen toegebracht. Als hij daarin niet met force belet was geworden was het te duchten geweest dat hij Christiaanse zou hebben afgemaakt. Deze is daardoor in groot levensgevaar geweest. Hij wordt veroordeeld tot een boete van 200 ponden Vlaams, waarvan 52 ponden ten gunste van het weeshuis.

In januari 1728 speelt een rechtszaak tegen Huybregt Huijsman, gewezen herbergier in de herberg ‘de Gouden Leeuw’ op de Grote Markt. Hij heeft geprobeerd met de hospita van ‘de Gouden Leeuw’ een tweede huwelijk aan te gaan na het overlijden van zijn eerste vrouw. Op deze wijze heeft hij de tapnering aan de hand blijven houden. Hij heeft zijn krediet daardoor zodanig vermeerderd dat hij niet alleen met de kapitein Jan Snoep een gemene graankoopmanschap heeft gecontracteerd, maar ook van deze een som van £ 1104 Vlaams ontvangen. Bovendien heeft hij geprobeerd een voorname burgerdochter de ontvoeren. Hierom en om nog andere praktijken wordt hij veroordeeld tot een gevangenschap van 21 jaar in een tuchthuis en daarna verbannen uit de provincies Zeeland, Holland en Westvriesland.

Ook treedt de baljuw in december 1728 op tegen Johanna van den Berge uit ‘s-Hertogenbosch, getrouwd met een soldaat uit het garnizoen te Vlissingen. Ze heeft uit de winkel van de weduwe Van Dorth in de Wijngaardstraat, waar ze haar logies had, enkele stukken katoen en lapjes stof gestolen. Ze wordt voor altoos uit de provincies Zeeland, Holland en Westvriesland verbannen.

In maart 1728 kan Adriaan Kousemaker zich niet onthouden van allerlei moedwilligheden en geweldenarijen soo aan den eenen als aen den anderen ende aen andere saeken te plegen. Het stadsbestuur besluit hem de stad en jurisdictie te ontzeggen met order en last om deselve binnen de tijd van tweemaal 24 uur te ruimen zonder daer weder inne te komen op pene van swaerder correctie. Een week later blijkt dat Kousemaker hieraan geen gevolg heeft gegeven, maar dagelijks de stad komt te bezoeken. Besloten wordt 's heren dienaars te ordonneren om Kousemaker aanstonds op te gaan zoeken, te vangen en in hechtenis te brengen om den selven aldaer, eenige dagen hebbende gevangen geweest, op het midden van den dag schandelijk de stad uyt te leijden ende hartelijk buijten de poorte te handelen, met aansegging aen den selven van dat hij daer weder inne komende, deswegen swaerder correctie sal ontfangen.

In juni 1729 geven burgemeesters en schepenen van Middelburg een zekere Jacob Allebertus uit de Voorstad te Goes over. Deze is aldaar op ‘s gravensteen gedetineerd om te Goes berecht te worden. Hij heeft in het huis van zijn gewezen vrouw huisbraak gepleegd, kostbaarheden gestolen en daarop geprobeerd haar te worgen. De eis van de baljuw is dat hij gestraft wordt aan de galg met de koorde zodat de dood er op volgt, waarna zijn dood lichaam tot afschrik  aan een galg zal worden gehangen. Burgemeesters en schepenen matigen de straf en veroordelen hem om strengelijk gegeseld te worden met roeden en daarna te worden verbannen voor altoos uit Holland, Zeeland en Westvriesland.

De baljuw treedt in september 1730 op tegen de gevangen genomen Antony Giet uit Utrecht. Deze heeft ten huize van Balten Janse op de Kaai groot geweld gemaakt tegen diens huisvrouw en gedreigd haar met een stok te slaan. Ook heeft hij haar man met een stok en een bloot mes bedreigd. Balten Janse werd genoodzaakt zich in zijn eigen huis terug te trekken. Nadien heeft hij ook nog diverse personen bedreigd met zijn bloot mes. Hij wordt veroordeeld tot een boete.

Ook treedt de baljuw in september 1731 op tegen Pieter van Bongaarts uit Mechelen. Deze heeft zich op zaterdagmorgen 1 september op de jaarmarkt vervoegd bij een kraam om iets te kopen en heeft daar enkele zakjes met geld gestolen. Hij wordt veroordeeld om binnenskamers strengelijk met roeden te worden gegeseld en voor altoos verbannen buiten de provincie Zeeland.

In februari 1732 speelt een gerechtszaak tegen Ludovicus Petrus van den Berg uit Deventer. Deze is wegens bedelen en landlopen door de extra-ordinaire compagnie (‘de roode roede’)  opgehaald en binnen de stad gedetineerd en uit de provincie weggezonden. Hij heeft het bestaan opnieuw in het eiland te komen en zijn werk te maken van bedelen en verkeren bij een parthije heijdense, die haar bedektelijk te lande onthielden en niet ontsien hebben enige goederen bij goede luiden te ontstelen. Hij wordt door burgemeesters en schepenen veroordeeld om binnenskamers strengelijk met roeden te worden gegeseld en op de stenen bank voor het stadhuis met roeden behangen publiek te pronk te staan en vervolgens uit de provincie Zeeland verbannen.

Brandweer

Afbeelding
Brand te Brussel, 1731.
Brand te Brussel, 1731.
Bron: GAG.
Auteur: Onbekend.

Het stadsbestuur stelt in 1728 een publicatie vast tegen alle brouwers, bakkers, verwers, loodgieters, brandewijndistilleerders of moutstokers, kuipers, ijzer- of zilversmids, suikerbakkers, hoedenmakers, pottenbakkers, olyslagers, luiden van de pannering en alle anderen, die meer vuur tot hun nering van doen hebben als tot hun ordinair huishouden, die hun neringen zonder prealabel en speciaal consent van de magistraat begonnen hebben te doen, alsmede tegen alle zodanigen die de publieke en 's heren straten en andere gemene stadsgronden, daaronder inzonderheid de kuipers en timmerluiden zijn, zonder enige kennis, veel min consent van de magistraat hebben, wel tot het doen van hun ambachten maar ook tot groot ongemak en gevaar van de gemene burgerij in te nemen en te usurperen. Sindsdien komen er zoveel verzoeken om vergunning binnen dat besloten wordt deze rekesten te verdelen over de vier kwartieren van de stad. Per kwartier worden twee leden van de magistraat aangewezen om deze verzoeken te beoordelen en de situatie ter plaatse in ogenschouw te nemen.

De schildersbaas Cornelis van der Marct heeft zich in juli 1728 niet ontzien van, niettegenstaande hetselve van ouds af bij ordonnantie en resolutiën is verboden en in weerwil van het verbod bij de laatste publicatie van stadswege daartegen gedaan en onaangezien de brand in het huis van bakker A. Bal de dag te voren ontstaan in het midden van de nacht, een ketel met oly tot het prepareren van verven in zijn huis te koken. Dit wordt niet anders aangemerkt als een weergaloze verachting van haar edelachtbarens bevelen en van alle gevaren. Het stadsbestuur besluit de schilder Van der Marct te verbieden om binnen de tijd van zes weken enige schildersnering, hetzij met het verkopen van oly of van enige verven of anderszins, te doen.

Schutterijen

In december 1731 verzoekt de schepen en raad Boudewijn Verselewel, uit naam van de heer Gallieris, minister van desen Staet op den Rijksdag tot Regensburg en schutter in de schutterij van de edele handboog, hem van zijn schutterseed te ontslaan. Dit wegens desselfs genoegsaem gestadig ende altijd duerende afwezigheid, van nietwes daer van dependerende konnende jouisseren. Besloten wordt het verzoek in te willigen en het schutterschap te verklaren voor vacant.

Burgerlijke stand

Het stadsbestuur besloot in 1705 tot maatregelen op verzoek van de kerkenraad van de Nederduitse gemeente wegens de dagelijks inbrekende praktijk waarbij personen, alhier in ondertrouw opgenomen, zich echter ten plattelande of elders begeven en zich aldaar in de huwelijkse staat laten bevestigen. De kerkenraad wijst er in december 1727 op dat dit strekt tot groot nadeel van de diaconie-armen van de kerkelijke gemeente. Het stadsbestuur besluit dat, zo wanneer personen voor enige politieke of kerkelijke vergadering binnen de stad in ondertrouw aangenomen, hun huwelijk ten plattelande of elders buiten de stad willen laten bevestigen, zij gehouden blijven ten behoeve van de diaconie-armen van het college, voor welke zij zijn ondertrouwd, te betalen drie zilveren dukaten alvorens akte van hun huwelijk te proclameren. De kerkenraad wordt nogmaals op het ernstigste gelast van nu voortaan geen verklaring van huwelijksproclamatiën in hun kerk gedaan, van personen bij hun in ondertrouw opgenomen, en die zich elders buiten deze stad in de huwelijkse staat willen laten bevestigen, af te geven, aan wie het ook zij, voor en aleer ze bij kwitantie kunnen aantonen dat ze het recht betaald hebben.

De begravingen geschieden voor de meest vooraanstaanden in de stad in het koor van de Grote Kerk. In de wandelkerk, ook genoemd 'de nederkerke', worden de middenstanders begraven. Ter illustratie vermelden we dat deze jaren de volgende begravingen in het koor plaats vinden:

In 1727 worden in het koor onder andere begraven juffrouw Johanna Eversdijk, Cornelis Bosman, Leijn Dijkwel en Vrouwe Maria Boone. In de wandelkerk worden onder andere begraven juffrouw Apolonia Haring, Abraham Craan, Francois van Amsteijn en mr. Pieter Haayman. Op het kerkhof worden begraven onder andere Anthony Metser, schoolmeester Jacob van Merris, Willem Paret en Johannes Landschot.

Afbeelding
Rouwbord met weduwewapen Lammens, 1728.
Rouwbord met weduwewapen Lammens, 1728.
Bron: GAG.
Auteur: Abelmann naar Rethaan Macaré

In 1728 worden in het koor van de Grote Kerk begraven onder andere Maria Eversdijk, Adriana van Noorden, ds. Petrus van Rooijen (er wordt anderhalf uur geluid) en juffrouw Johanna Gruijwaerd. In de wandelkerk worden begraven onder andere Elisabeth Westhoek (er wordt anderhalf uur geluid, terwijl een wapen in de kerk wordt opgehangen), Sara van Wijnkel, Cornelis Mispelblomme, Marinus Goeree en Jan Kaerdeman.

Afbeelding
Rouwbord Johanna Leydekker, vrouw van C. van Kinderen, 1731.
Rouwbord Johanna Leydekker, vrouw van C. van Kinderen, 1731.
Bron: GAG.
Auteur: Abelmann naar Rethaan Macaré

In 1729 worden in het koor begraven in een tombe Johan Vogel (er wordt een uur geluid, terwijl een wapen in de kerk wordt opgehangen), Andreas Sommerzee (er wordt ook een uur geluid), Samuël du Buisson en juffrouw Anna Maria Gruywaerd (ook nu wordt anderhalf uur geluid, terwijl een wapen in de kerk wordt opgehangen). In de wandelkerk worden begraven onder andere Jacobus Hallewaard, Pieter Sandijk, Jan Raphels, de stadsrentmeester Christoffel Adriaan Maten, de stadsbestuurder Jacobus de Brawanter, Jan Lalleman, Cornelis Remstee, Johannes Booms, Michiel Does en Jan de Koning.

In 1730 wordt onder andere in het koor begraven Johan Westerwijk; in de wandelkerk onder andere burgemeester Marynis Drijwegen (de klok wordt anderhalf uur geluid), juffrouw Huiberdina Langemaire, Petrus de Meijer, Adriaan van Oostee, Zywert van der Bilt, Marinus Jacobz. Gorsse en Pieter Hobius.

Huizen

Enkele interessante mutaties uit het huizenkohier volgen hier na. In 1728 komt het door ds. Petrus van Royen bewoonde stadshuis Nieuwstraat nummer 2 aan de Beestenmarkt leeg. Het blijkt dat de kosten van reparaties aan het huis de jaarlijkse huurpenningen ver overtreffen. Het huis is niet anders dan een grote last voor de stad, zeker vanwege het noodzakelijke onderhoud. Het stadsbestuur besluit het stadshuis hoe eerder hoe liever aan de meestbiedende te verkopen. In 1729 koopt Petrus de Meijer als meestbiedende het voor £ 209.

In 1729 koopt de procureur Jacobus Keetlaar van de erfgenamen van Jakobus Hallewaard een zeker huisken, staande tegenover de schutterij van de handboog achter de Grote Kerk, waarin hij laatst heeft gewoond en daarin ook is overleden. Keetlaar vraagt toestemming om van dit huisje een paardestalling te maken. Het stadsbestuur overweegt dat omtrent deze plaats meer schuren en stallingen zijn ende dat de stad, door het toestaan van het verzoek, niet zal werden ontcierd en besluit toestemming te geven om van het huisje een paardenstal te maken.

Afbeelding
Ordonnantie op rechtsprocedures in Goes, 1733.
Ordonnantie op rechtsprocedures in Goes, 1733.
Bron: GAG, ASG.inv.nr. 688, 1733.
Auteur: Gedrukt door Sara de Vos, weduwe van Nicolaas Lonis, stadsdrukster, 1733.

In 1730 betoogt Jan van Stigt dat hij al verscheidene malen tevergeefs geprobeerd heeft zijn huis, staande aan de oostzijde van de Lange Kerkstraat, te verkopen of te verhuren. Hij is van mening dat zijn huis, wanneer het met een leuijffel als sijne voornoemde twee gebuere huijsen, quame behangen te werden gemakkelijker ende profitelijker hetsij bij verhueringe, die jegenwoordig seer gering is hetsij bij verkoopinge, aan de man soude geraken. Hij krijgt hiervoor toestemming omdat de straat daardoor niet nauwer of onaanzienlijker zal worden.