Hervormde gemeente
De Nederduitse of Hervormde gemeente wordt aan het begin van deze periode gediend door vier predikanten, te weten ds. Jacobus Andriessen, zijn broer ds. Johannes Andriessen, ds. Hieronymus Peuteman en ds. Petrus Schermer.
De kerkenraad besluit de predikant ds. Hieronymus Peuteman aan te zeggen om de proponent Van Cleef of enig ander proponent zonder communicatie met de kerkenraad niet langer zijn dienst gedurig te laten doen, alzo het strijdt tegen de resolutie van de consistorie van 22 maart 1704 en bij welke wordt gepersisteerd. Ds. Peuteman antwoordt dat hij niet kan instemmen met de resolutie. Hij wil de redenen daarvan graag toelichten. De proponenten nemen zonder enige penningen de dienst waar zolang hij niet in staat is om dit te doen. De kerkenraad neemt geen genoegen met dit antwoord en gelast hem zich te houden aan de resolutie van de kerkenraad. Op 23 maart 1707 komt er een brief van ds. Peuteman ter tafel. Hij schrijft dat hij nu al zo lange tijd bezocht is door ziekte en buiten staat is naar behoren zijn dienstwerk in alle opzichten te vervullen. Dit noodzaakt hem, na tevergeefs zovele middelen tot zijn herstel te hebben aangewend, emeritaat aan te vragen. De kerkenraad oordeelt met eenparigheid van stemmen dat de zwakte van ds. Peuteman zo groot is, dat de gebreken van zijn dienst niet meer vervuld kunnen worden. Het is beter een andere predikant in zijn plaats te beroepen, nadat een 'traktement van rust' voor hem zal verkregen zijn. De kerkenraad neemt als voorbeeld de ontslagbrief van ds. Barentsonius van 12 mei 1679. In maart komt het Collegium Qualificatum bijeen op verzoek van de predikant ds. Peuteman, gisteren in de consistorie ingediend, daarbij verzoekende, vermits sijne aanhoudende swakheid, van de verpligting der predikdienst in alle de deelen van dien te worden ontheven. De vergadering rapporteert dat ds. Peuteman is ontslagen van sijn publyken predikdienst' en betuigt 'met smerte steeds te hebben vernomen de grote en langdurige ellende door welke ds. Peuteman is verhinderd geweest zijn ordinaire en goede dienst aan de gemeente te kunnen besteden. Kort hierop, op de 15e april 1707, overlijdt ds. Hieronymus Peuteman.
Op 20 maart 1707 belegt de kerkenraad een extra-ordinaire vergadering op sondag ter oorzake van de schielijke onpasselijkheid van den praesis ds. Petrus Schermer. Op 26 maart is ds. Petrus Schermer 'door een schielijke dood ontvallen'. Beide overleden predikanten worden naast elkaar in het koor van de Grote Kerk begraven.
De Classis wordt gevraagd om, indien nodig, hulp en bijstand aan de kerkelijke gemeente van Goes te verlenen zoals Goes ook altijd hulp en bijstand verleent aan kerkelijke gemeenten in de Classis die dit nodig hebben. Maar ondanks de dringende verzoeken van de kerkenraad komen de classispredikanten niet preken in de vacante beurten d'ene voor d'andere onder frivole pretentiën. Het is niet doenlijk om het werk van vier predikanten van de twee overgebleven predikanten te verlangen. Daarom besluit men eenstemmig dat voortaan 's morgens in de kleene kerk niet zal worden gepredikt, ook niet des vrijdagsavonds zolang de broeders der Classis hun verplichte hulp weigeren, dit van de predikstoel bekend te maken en in de eerstvolgende classisvergadering te protesteren tegen het plichtsverzuim van de classispredikanten.
In mei 1707 beroept het Collegium Qualificatum in de vacatures twee predikanten, namelijk ds. Adolf Ketelaar uit Oudelande en ds. Hubertus Pieroom uit Nisse. Het stadsbestuur verklaart deze beroepen voor 'seer aangenaam'. Beiden nemen het beroep aan. Ds. Ketelaar is een Goesenaar van geboorte. Op 28 mei 1709 dient hij samen met de rentmeester Dominicus Ketelaar een verzoek in hen te machtigen tot de verkoop van de geringe meubelen van wijlen Anna Ketelaar, overleden in het oude mannenhuis, om daarmee de doodschulden te betalen. Niettemin wordt Anna Ketelaar in het choor van de Grote Kerk begraven.
Elk jaar wordt de helft van de kerkenraad, naar oude gewoonte, 'vermaakt'. Zo worden in 1707 verkoren tot nieuwe ouderlingen notaris Nicolaas van de Leene, stadsbestuurder mr. Nicolaas Sommersee, Jan Soetebier en Jacob van de Lerse en tot nieuwe diakenen Johannes Landschot, Jan de Reuse, Marinus Cornelisse Gorsse en Jacobus Kooman. In 1708 tot ouderlingen stadsbestuurder mr. Adriaan Eversdijk, burgemeester mr. Adolf Westerwijk, Jasper Bruijne en dijkgraaf Dominicus Keetlaar en tot diakenen Guiljaam Leene, Marinus Gorsse, rentmeester Cornelis Hoogesteger en Jan Jansz. Snoep. In 1709 tot ouderlingen burgemeester Marinus van Ossewaarde, Machiel Boudens, stadsbestuurder dr. Cornelis van Sunder en Willem van der Bilt en tot diakenen Pieter Kuiper, David van Es, Cornelis Gorsse en Joos de la Sable. In 1710 tot ouderlingen burgemeester Cornelis van Sunder, Jacob Bouwensen, Lourus Truije en Johannes van Rentergem en tot diakenen Sebastiaan Caardeman, Jacob Oudorp, Joos de Jonge en Marinus Ooms.
Alle schoolhouders en schoolmeesters krijgen in 1707 de aanzegging om eenmaal des weeks des morgens na de preek met al hun kinderen te komen in de Grote kerk of iemand anders die bekwaamheid heeft om de kinderen te regeren en te zeggen wat ze geleerd hebben opdat ze onderwrogt worden. De koster van de Kleine of Gasthuiskerk krijgt in 1709 opdracht de kinderen tijdens de preek en tijdens de catechisatie beter in order te houden.
In december 1707 verschijnt Cornelis Mispelblom op verzoek van de kerkenraad ter vergadering. Hij legt een vijf pagina's groot geschrift op tafel over zijn Hattemistische leerstellingen. De kerkenraad besluit deze brief met aandacht, man voor man, te lezen elk aan zijn huis. Over acht dagen zal daarover met hem worden gehandeld. Ondertussen zal hij van het Heilig Avondmaal worden geweerd om ergernissen in de gemeente te voorkomen. De predikanten en ouderlingen bespreken zijn geschrift. Ze komen eenstemmig tot het oordeel dat het verscheidene stellingen bevat strijdig en tegensprekende de Waarheden van Gods Woord als grondstukken vervat in de Formulieren van Enigheid en onze Heidelbergse Catechismus. De predikanten zijn genegen hem nader te onderwijzen om te trachten hem daardoor weer tot de leer der waarheid te brengen van welke hij is afgevallen. De kerkenraad verneemt in september 1710 met smerte dat enige personen in deze gemeente zeer begeerte hebben naar de verderfelijke leer van Pontiaan van Hattum. Daarom zal op zodanige luiden in het toekomende zeer nauw gelet worden en allerlei devoiren aangewend worden om dat inbrekende kwaad tegen te gaan.
De predikant ds. Jacobus Andriessen neemt in december 1708 een beroep aan van de gemeente van Vlissingen. Een vertegenwoordiger van de Vlissingse kerkenraad komt in de vergadering van het Collegium Qualificatum en verzoekt volkomen ontslag van onze eerwaarde en geliefde medebroeder ds. Andriessen, opdat hij ten spoedigste tot de gemeente van Vlissingen mag overkomen. Zijn dienst is om der broederen swackheid ten hoogsten nodig dewijl nauwelijks vijf predikanten de dienst kunnen waarnemen. De vergadering besluit ds. Andriessen te laten vertrekken, echter niet eerder voor en aleer een ander in zijn plaats is beroepen. Op 17 februari 1709 neemt de predikant afscheid van de gemeente. Hij bedankt de kerkenraad voor alle achting die hij van haar heeft genoten. Uit naam van de vergadering bedankt ds. Pieroom hem voor zijn zegenwensen en de achting van hem genoten en wenst hem des Heeren Zegen toe op zijn dienst te Vlissingen.
Er wordt 'een groote nominatie' met zo'n dertig predikanten opgesteld voor het beroepen van een predikant. Enige deputaten worden aangewezen om de een en de andere predikanten te horen opdat men met meerder gerustigheid zich in staat mocht stellen tot de verkiesinge. De gedeputeerden horen ds. P. van Rooijen te Koudekerke, doch door de strenge vorst waren ze verhinderd om andere predikanten te horen. Vier predikanten worden geselecteerd, namelijk Petrus van Rooyen, Jacobus Hayman, Frederik Bronkhorst en Hendrik Aalstius. De keuze valt op ds. Jacobus Hayman uit Brouwershaven. Het stadsbestuur verklaart deze beroeping 'voor aangenaam'.
De koster zal de beroepbrief naar Brouwershaven overbrengen. Maar dewijl het open water is geworden zal men de koster gelasten eerst een schuit af te huren om de brief van beroeping te brengen aan ds. Hayman. De predikant schrijft dat hij zeer ontzet is door het beroep vanwege zijn onbekwaamheid om een groter gemeente te dienen. Zeker nu zijn werk in Brouwershaven meer en meer gezegend wordt. Hij durft zich echter niet aan het beroep te onttrekken en voelt zich verplicht dit aan te nemen. Op 15 mei 1709 heet de kerkenraad de nieuwe predikant welkom. Hem wordt alle Heil en Zegen toegewenst en hij wordt als een waardig lid in onze vergadering ontvangen.
De voorlezer en voorzanger van de Grote Kerk, de stadsschoolmeester Jan de Zwart, overlijdt in februari 1709. Meester Jacob Vermerris wordt in de vacature benoemd. Bij verhindering moet hij zelf voor een vervanger zorgen.
In mei 1709 besluit de kerkenraad de Staten van Zeeland te begroeten om te gedencken aan onse bedruckte broederen in Vrankrijk. De kerkenraad is met innerlijcke ontferminge bewogen over de gansch treurige en bedruckte toestand onser geloofsverwanten int naburig koninkrijk.
In februari 1710 overlijdt de ziekentrooster. De predikant die 's morgens voorgaat in de Grote Kerk zal de catechisatie aan de weeskinderen verzorgen, zolang de vacature van ziekentrooster bestaat. Naar dit ambt solliciteren zeven personen. De nieuwe ziekentrooster is Marinus Goeree. Bij het examen in de kerkenraadsvergadering geeft hij zodanig genoegen dat hij met eenparige stemmen wordt verkoren.
Er is deze jaren een strenge censuur en tuchtoefening. Degenen die de huwelijksband hebben verbroken door echtscheiding worden van het Heilig Avondmaal afgehouden, evenals die zich schuldig maken aan aanhitsing tot publieke vechterijen, onzedelijkheid, echtelijke ruzies, in onmin leven met verwanten, afwijkingen in de leer, opgewekte ergernis door dronkenschap en dergelijke. Het stadsbestuur wordt verzocht maatregelen te nemen om te voorkomen dat er geen gereformeerde kinderen dezer gemeente tot de paperie mogten worden afgetrokken. Ook besluit de kerkenraad eenparig het stadsbestuur te begroeten en te verzoeken dat er op de aanstaande jaarmarkt geen buitensporige spelen noch andere lichtveerdigheden mochten worden toegelaten. Burgemeester Adolf Westerwijk betuigt dit niet alleen met genoegen te hebben aangehoord, maar deze boodschap ook tot genoegen van de consistorie te helpen dirigeren.
In juli 1710 constateert de kerkenraad dat op de voorleden Dag des Heeren enige onbehoorlijkheden van sommige kinderen op de volle markt gepleegd zijn. Ze verzoekt om goede order te willen stellen tegen het lopen en spelen der kinderen langs de straten op de Dag des Heeren, ook onder de predikatiën. De president-burgemeester belooft hierop tot wering van alle ongeregeldheden te zullen letten.
In september 1710 legt ds. Hubertus Pieroom een brief aan de kerkenraad voor over het oprichten van een publieke catechisatie over de grondwaarheden van de christelijke godsdienst in de wintermaanden. De catechisatie zal worden gehouden 's maandagsmiddags om twee uur in de Kleine Kerk. Hij schrijft dat men met smerte klagen moet over het weinig getal der toehoorders wanneer de predikdienst des vrijdagsavonds geschiedt. Dit geeft reden tot bedenken. Hij klaagt over de geringe belangstelling en onkunde onder de kerkmensen. In 1710 verschijnt een bekendmaking van de Staten van Zeeland over de uitschrijving van een algemene dank-, vasten- en bededag op de 14e mei en de introductie van de wekelijkse avondbede-uren. De wekelijkse avondbeden zullen op donderdagavond worden gehouden.
Orgel Grote Kerk
Op 28 mei 1709 sluit het stadsbestuur een overeenkomst met de organist Jacob Cools tot merkelijke verbetering van het orgel en completering van het oude werk met nieuwe pijpen, registers en clauwieren, bij dit accoord breder gespecificeerd. Cools bedingt hiervoor 650 Carolus guldens, dit boven de som van 1100 Carolus guldens aan hem voor het schoonmaken en herstellen van het orgel en het verplaatsen daarvan in 1705 geaccordeerd. Uit de 'secrete casse' krijgt Cools zijn bedongen loon van £ 41.13.4 betaald.
De stadsrekening van 1709 vermeldt over de restauratie van het kerkorgel de volgende uitgaven: aan Cornelis van Savooijen met zijn knechts voor timmerwerk £ 154.18.3; Cornelis van Savooyen voor wagenschot voor het orgel £ 2.11.0; Jacob de Smit voor geleverd ijzerwerk £ 1.8.0; Cornelis van Savooijen voor geleverd hout £ 42.4.0; Hendrik Blauw voor het snijden van 't beeldewerk onder aan het orgel £ 9.0.0; Hendrik Blauw voor gemaakt gesneden loofwerk aan het orgel £ 20.0.0; Cornelis Leynsen Dykwel voor verschot van geleverd goud voor het orgel £ 10.0.0; Jacob Zanders voor geleverd goud voor het orgel £ 28.5.0; Jacob Geerink over enig gedraaid werk voor het orgel £ 2.12.4; Hendrik Blauw voor enig gesneden werk aan het orgel £ 3.13.0; Jacob Cools voor gedaan verschot aan zijn knechts voor daggelden £ 3.11.8; Balthus Kruyt voor gedaan verschot met vracht van 25 zakken buskolen voor het orgel £ 5.13.10.
Vooral de stadsrekening van 1710 geeft een interessant overzicht van de uitgaven voor de restauratie van het orgel in de Grote Kerk. Betaald wordt aan Cornelis van Savooijen 'voor bakkerskolen ten dienste van den orgel' £ 1.17.0; Jasper Wils weduwe voor geleverde nagels voor het orgel £ 67.17.0; Balthasar van den Anthonysen voor arbeidsloon en geleverde verve aan den orgel £ 70.6.8; Quirijn Wauwelaar voor boskolen voor den orgel £ 7.15.5; Hendrik Blauw voor gedaan snijwerk aan den orgel £ 12.0.0; Jacob Zanders voor levering van 92 boek goud voor den orgel £ 10.14.10 en nog eens £ 7.0.0 en nog een keer £ 3.10.0; Catrina Potemans voor geleverde buskolen voor den orgel £ 1.17; Jacob Cools voor arbeidsloon van zijn knechts aan 't orgel £ 6.16.8 en nog eens £ 8.10.5; Jacob de Smit voor geleverd ijzerwerk en gedane arbeid aan den orgel £ 6.10.0; Jacob Cools voor arbeidsloon aan zijn knechts over het werken aan het orgel £ 9.17.4; Jan Boonders voor geleverde boskolen voor het orgel £ 4.4.8; Marinus Gorsen voor geleverde backerskolen voor den orgel £ 0.16.0; Adriaantje Peeman voor geleverd bier, gebruikt op den orgel van den 22 juli 1710 tot den 26 januari 1711 £ 9.18.4.
Ook de stadsrekening van 1711 laat nog uitgaven zien aan Jacob Cools voor het maken van den orgel voor in totaal £ 315.13.4, aan Abram Bishop, meester huisschilder, voor het schilderen van de deuren van het orgel voor in totaal £ 78.13.4; Jasper Wils weduwe voor geleverde nagels £ 28.13; Jacobus Bossenbly voor het maken van drie beelden voor het orgel £ 12; Hendrik Blauw voor het maken van enig snijwerk voor het orgel £ 4.19.8; Cornelis van Savooyen voor geleverd hout in 1710 en 1711 £ 60.0; Bartel Munters voor geleverd hout in 1711 £ 13.0; Cornelis Peman voor geleverd bier voor gebruik op het orgel in 1711 £ 6.4; Balthasar van den Anthonyssen voor gedane arbeid en geleverde verve aan den orgel in 1711 £ 18; Pieter Opheijst voor het repareren van een blaasbalk in februari 1712 £ 0.14.0; Jan Janse Lem voor 25 ellen zeildoek voor het orgel £ 1.5.0; Jacob Geerink voor geleverd draaiwerk voor het orgel £ 10.13.0; Pieter Trouwe voor geleverd bier voor de orgelmaker £ 3.15; Jacob Wils voor geleverde nagels en ijzerwerk £ 50.15; Joos de Vos voor het repareren van de blaasbalgen van het orgel £ 1.10.0.
Op 30 december 1710 biedt Pieter van Overstraate uit Leiden zijn diensten aan als organist op het nieuwe orgel in de Grote Kerk. Het stadsbestuur machtigt, op grond van de goede rapporten van zijn bekwaamheid, de burgemeesters om met Van Overstraate over de condities en het traktement te onderhandelen.
Waalse gemeente
De Franse predikant ds. Jean le Farge bedient de Waalse gemeente. In november 1707 overlijdt hij. Hij wordt in het koor van de Grote Kerk begraven.
De Waalse Synode vergadert in 1707, volgens de gewone toerbeurt, in Goes. Het stadsbestuur verklaart de bijeenkomst 'voor seer aangenaam'. Op de 14e mei 1707 komen de predikanten Provoost uit Haarlem en Synart uit Middelburg, elk geassisteerd door een ouderling, namens de Waalse Synode ter vergadering. Ze worden met de meeste egards ontvangen. Na versogte audiëntie door den secretaris Johan Westerwijk aan de deur van de Camer ontfangen en in haar agtbarens vergadering verschenen sijnde en aldaar op stoelen geplaatst, hebben, alvorens haar agtbaren in naam van gemelde Synode te hebben toegewenst den Segen van God Almagtig over der selver persoonen en loffelyke regering, haar agtbaren in respectueuze termen bedankt voor derselver gunstige protectie, die gemelde Synode gedurende hare sessiën in deze stad had genoten. Ze verzoeken dat het stadsbestuur in die goede sentimenten volgens haar gewone ijver altijd geliefde te continueren. Ende in 't bijzonder dat haar agtbaren gedurende de onbekwaamheid van ds. Sybille tot den Heiligen Dienst, tot vertroosting van de lijdende gemeente alhier, soodanig geliefden te voorzien, dat deselve door convenabele wegen moge werden gebragt tot haren voorgaande bloeijenden staat. Hierna bedankt de voorzittende burgemeester de Synode voor de zegenwens en eerbewijzen en verklaart dat het het stadsbestuur seer aangenaam was geweest, hare stad op de gewone toerbeurt door deze venerable (eerbiedwaardige) Synode te sien vereerd ende hare deliberatiën met vrede te sien geëindigd ende deselve voorts toegewenst den rijken Segen van den Almagtigen ende verder betuigt, dat haar agtbaren, soo veel in haar was, alles souden contribueren tot den opbouw en welstand van de Waalse kerke in dese stad in 't bijzonder. Waarop de heren weder zijn gedemitteerd en door den secretaris tot beneden aan de peuije van het Stadhuis geconduiteert.
Het stadsbestuur ontvangt op 26 maart 1708 een brief wegens de consistorie van de Waalse kerk wesende gerepresenteerd, dat deselve, in verband met de onbekwaamheid van haar ordinaire Minister ds. Daniël Sebylle en het overlijden van wijlen de extra-ordinaire ds. Jean le Farge, onder het welbehagen van haar agtbaren van voornemen zoude zijn, voor de proponent De La Voûte, den predikdienst tegenwoordig in de Waalse gemeente waarnemende, ter Synode te verzoeken de oplegging der handen, opdat also Sr. De La Voûte beneffens de predikdienst ook moge worden gehabiliteerd tot de bediening der heilige sacramenten, waartoe anderszins opgemelde consistorie wierd genoodzaakt te verzoeken een minister uit een der naburige steden. Het stadsbestuur stemt hiermee in.
Eind 1708 kennen de Staten van Zeeland aan de weduwe van wijlen ds. Jean le Farge, in leven extra-ordinair Frans predikant te Goes op een statentractement van £ 166.13.4, en aan de proponent La Voûte, de kerkedienst wegens de zwakheid van de ordinaire Minister Daniël Sebille onder een matige recognitie alleen waarnemende, een bedrag toe van £ 42.10 per jaar. Het stadsbestuur moet hiervan een gedeelte aan de weduwe Le Farge en een gedeelte aan de proponent La Voute uitkeren. Het stadsbestuur overweegt echter of in de verdeiling dezer penningen niet en behoorde reflectie te worden genomen op het arme huisgezin van den overleden voorleser van deselve gemeente Jean de Swart, nalatende een swangere weduwe met vier gebrekkelijke jonge kinderen en gedestitueert van alle middelen tot haar noodzakelijk onderhoud. Besloten wordt dat het met de godvrugtige intentie van haar edel mogenden geensints soude strijden indien de voornoemde weduwe daar uit eniger mate 't harer onderhoud wierde gesoulageert. In de distributie van genoemde £ 42.10 per jaar zal aan de weduwe van Jean de Swart jaarlijks worden uitgekeerd 50 Carolus guldens en de resterende 205 guldens zullen tussen de weduwe Le Farge en de proponentLa Voûte gelijkelijk worden verdeeld.
Door het overlijden begin 1709 van de stadsschoolmeester Jean de Swart komt ook de functie van voorlezer in de Waalse kerk vacant. De kerkenraad van de Waalse gemeente verzoekt deputaten naar het Collegium Qualificatum te benoemen tot verkiezing van een voorlezer in de plaats van Mr. Jean de Swart, overleden. Afgevaardigd worden Johan van der Lugt en de secretaris Johan Westerwijk. De nieuwe stadsschoolmeester Cornelis de Jager wordt voor benoeming aanbevolen.
Rooms-katholieke gemeente
Hoe de gezindheid ten opzichte van de rooms-katholieke gemeente is blijkt uit het volgende. In juni 1707 wordt de magistraat onderricht dat sekere Jan Dirkse (laatst in deze stad gekomen van de stad Grave en nu alhier woonachtig), ten tijde van zijn houwlijk met Elisabeth ..... ende enige tijd daarna sijnde geweest van de Gereformeerde religie ende nu staande houwlijk overgegaan tot de paapse religie, sijn soontje, geprocreëerd bij de voorseide Elisabeth, in weerwil van de moeder door een paapse priester niet alleen had laten doopen, maar nu gekomen tot den ouderdom van seven jaaren, kwam te dwyngen met sig te gaan ter misse, strekkende hetselve tot groote ergernis van veele vroome ingesetenen. Het stadsbestuur oordeelt soodanig gedrag in dese landen geenszins tolerabel.
De Hervormde kerkenraad verzoekt het stadsbestuur in 1707 maatregelen te nemen om te voorkomen dat er geen gereformeerde kinderen dezer gemeente tot de paperie mogten worden afgetrokken, zoals gebeurd is met het kind van Tobias Goeman zaliger. En in 1708 worden bij de kerkenraad van de Hervormde gemeente ingebracht enige ongesouten spreeckwijsen van de papist Adriaan van Poepele tegen Laurens Vermoole. Uit onderzoek blijkt dat de spreekwijzen van Van Poepele waar zijn bevonden. Het stadsbestuur wordt hiervan kennis gegeven met het verzoek daarin te voorzien.