Gezondheidszorg

In deze jaren zijn stadsdokters Christoffel Annaart en Andreas Sommerzee en stadschirurgijns Jacob Coomans, Henricus Hallewaard en Adam van de Lerse. Jacob Coomans volgt de op 30 januari 1708 overleden Cornelis Hoogenhoed op als stadschirurgijn. Pieter van der Staf, operateur en steensnijder, krijgt in 1710 op zijn verzoek, naar het voorbeeld van andere steden in de provincie, 'een sortabel tractement jaarlijks'. Hij zal dan de onvermogende personen en de armen in de godshuizen gratis bedienen. In september 1709 publiceren Gecommitteerde Raden van Zeeland een publicatie tegen het gevaar van besmettelijke ziekten. Hierin staat een waarschuwing tegen inkomende schepen van Dantzig, 'alwaar de pest regeert'.

Apothekers

In 1707 legt Pieter de Vroe een apothekersproef af voor de dekenen van het gilde. De apothekers beklagen zich erover dat de heer David du Claux, medicine doctor, omtrent het waarnemen van sijn practique tegelijk ook kwam te leveren sijn eigene medicamenten. Ze zijn beducht dat dit ook door andere practicijns zal worden gedaan en daardoor veroorzaakt de sekere ruïne van hare wijnkelen. Dit rekest wordt voor advies voorgelegd aan de medicine doctors die alhier praktiseren.

Godshuizen

Er dreigt begin 1709 gebrek en hongersnood. De stadsrekening van 1709 vermeldt hierover: Nademaal het God behaagd hadde, door de sterke ende langdurige vorst in de winter van het jaar 1708, alle de wintervruchten van tarwe en gerst, alom te doen dood vriezen en dat daardoor zodanige schaarsheid van granen en bijgevolg steigering van de prijs derselve was veroorzaakt, dat een gebrek en hongersnood wierd geapprehendeerd, hebben haar edel achtbaren, zoals ook in andere steden van Holland en deze provincie is geschied, goedgevonden en geresolveerd, dat ten behoeve van des stads minst vermogende inwoonders, met genegotieerde penningen, enige lasten tarwe en rogge zouden worden ingekocht en uitgeleverd ten prijze en volgens het reglement daarvan in de voorseide tijd gemaakt, tot welke inkoop geautoriseerd zijn Johannes Landschot en Marcus Soetebier en de rendant dezes tot de administratie van dien, heeft de rendant daar boven over de ontvang en uitgaven van dat bedrijf op de 16 september 1710 ten stadhuize gedaan zijn rekening in dewelke de uitgaaf meerder bedraagt als den ontvang.

Op 16 april 1709 laat het stadsbestuur hare gedagten gaan op een bequaam expediënt (redmiddel), waardoor de godshuizen en de arme gemeinte binnen deze stad, in dese algemeene calamiteit en schaarsheid der graanen, waarin deselve al bereids zijn gesteigert tot een extra ordinaire prijs en bij contrarie nog hoger staan te steigeren, eniger mate souden konnen werden gesoulageert en veel gevreesde disordres en quade gevolgen voorkomen. Na rijp beraad besluit het stadsbestuur dat ten behoeve van de godshuizen en de arme gemeinte op het spoedigste binnen de stad zal worden opgericht een tamelijk magazijn van granen.

De buitenregenten krijgen opdracht om voor rekening van hun godshuizen in te kopen omtrent 1000 zakken rogge en 500 zakken Oosterse tarwe. Voor de inkoop, zolderhuur en ''t regeren dier granen' worden twee getrouwe personen aangesteld, namelijk Johannes Landschot en Marinus Soetebier. Zij worden aanstonds geroepen en gekwalificeerd sig ten spoedigste te transporteren na Holland om den inkoop der bewuste granen te bevorderen. Op 13 mei 1709 brengen Landschot en Soetebier de zakken tarwe en rogge uit Holland over. Het stadsbestuur beraadt zich over een geschikte bewindvoerder voor de aflevering en stelt voor deze functie aan de stadsrentmeester Cornelis Hogesteeger. Hij krijgt opdracht van den inslag der granen met de onkosten, daarop vallende, pertinent boek te houden en dat geen derselve zal afleveren dan op een schriftelijk biljet van de buitenregenten van het wees- of gasthuis. De kooppenningen moeten contant worden voldaan. De stadsrentmeester Hogesteeger calculeert de inkoop van de granen, met de scheepsvrachten en andere noodzakelijke onkosten. Op zijn advies besluit het stadsbestuur de prijs van de tarwe vast te stellen op tien gulden en van de rogge op acht gulden per zak.

Gasthuis, manhuis en weeshuis

Afbeelding
Binnenplaats Manhuis, met pomp, ca. 2000.
Binnenplaats Manhuis, met pomp, ca. 2000.
Bron: GAG, HTA.
Auteur: Onbekend.

De buitenregenten van het gasthuis krijgen in september 1708 machtiging om te verkopen 197 roeden wei aankomende het Gasthuis, gelegen in het noordambacht van Cloetinge. In oktober 1709 krijgen de buitenregenten van het arm- en weeshuis toestemming voor het gebruik van alle spaanders mitsgaders soodanig hout, onbruikbaar tot enig stadswerk, omme daardoor in desen schaarsen tijd, tvoorseide huis enigszins te soulageren.

Marinus Drywegen, ontvanger van de goederen van het gecombineerde arm-, wees- en gasthuis, beklaagt zich in 1709 bij het stadsbestuur. Al enige jaren voelt hij zich in zijn administratie zeer bezwaard wegens het merkelijk verschot dat hij ter oorzaak van de vermindering van het inkomen en vermeerdering van lasten genoodzaakt was daar in te doen. Hij verzoekt een redelijke vergoeding. De buitenregenten zien geen kans om met hem tot een oplossing te komen. Het stadsbestuur besluit hiervoor een regeling te treffen.

In december 1709 besluit het stadsbestuur vanwege de langdurige absentie van de buitenregente, de weduwe van ds. Schermer, en de dagelijks verzwaarde dienst in het arm- en weeshuis, tot behulp van de presente juffrouwen buitenregenten, een vijfde buitenregente aan te stellen in de persoon van juffrouw Johanna Hobius, echtgenote van de predikant van de hervormde gemeente ds. Adolf Ketelaar.