Grote kerk en Gasthuiskerk

De kerkmeesters geven in 1741 te kennen dat ze tot soulaas van de bezwaarde financiën der kerk, schoon daartoe nooit door haar achtbaren geautoriseerd geweest zijnde, sedert enige jaren hadden doen afvorderen twee guldens voor iedere stoel in de beide kerken, zo dikwijls deselve door overlijden van de vorige bezitter als anders van eigenaar kwamen te veranderen. Ze verzoeken daarvoor alsnog toestemming, vooral omdat de financiën van de kerk van jaar tot jaar meer en meer verminderen. Het stadsbestuur geeft de kerkmeesters toestemming om hiermee door te gaan en, zodra een stoel van eigenaar, al was het van ouders op kinderen, verandert, ten gunste van de kerk twee gulden voor iedere stoel in te vorderen.

Ook wordt in december 1741 besloten om de kerk zoveel mogelijk van zware onkosten te ontlasten. De kerkmeesters krijgen toestemming om kerkegoederen van de hand te doen. Zo mogen ze de hofstede en landen die de kerk in de Heerlijkheid van Waarde heeft, als daarvan jaarlijks niet zoveel wordt geprofiteerd als de lasten die daarop staan, op de een of andere en voor de kerk profijtelijkste wijze aan de man te helpen. De vrees bestaat dat de kerk meer lasten aan deze kerkegoederen heeft dan lusten.

In 1743 blijkt dat aan weerszijden van de ingang van de Grote Kerk telkens veel vuilnis wordt geworpen. Het stadsbestuur bepaalt dat sulks bij aansetting van geschilderde bordetjes, zoals op verscheidene hoeken van straten alhier is geschied, op de boete van vijf schellingen telkens zal worden verboden.

De kerk heeft in 1743 nog steeds te kampen met financiële problemen. Uit de rekening van de penningmeester van de kerkvoogdij Jacob Coomans blijkt dat de kerk ruim £1200 in de schuld is geraakt. De kerkmeesters beraden zich over mogelijke bezuinigingen en meer inkomsten. De penningmeester krijgt machtiging om ten laste van de kerk een geldlening aan te gaan van £ 1200. Tot verbetering van de financiën van de kerk worden de volgende maatregelen genomen:

Afbeelding
Gasthuisstraat met de Kleine Kerk, ca. 1935.
Gasthuisstraat met de Kleine Kerk, ca. 1935.
Bron: GAG, HTA.
Auteur: Onbekend.
  1. van de vaste stoelen in de Grote Kerk zal voortaan 1 schelling en 8 grooten (tot nu toe is dit 10 grooten) per jaar moeten worden betaald boven het bedrag dat de koster daarvan trekt;
  2. van de vaste stoelen in de Kleine Kerk zal boven de 4 schellingen die de koster daarvan trekt, jaarlijks ten gunste van de Grote Kerk moeten worden betaald 1 schelling, dus tezamen 5 schellingen van iedere stoel;
  3. van alle vaste stoelen, zowel in de Grote Kerk als de Kleine Kerk, zo dikwijls die door de kerkmeesters opnieuw worden uitgegeven of van naam verwisselen, zal telkens inplaats van de tot nu toe gebruikelijke 6 schellingen en 8 grooten moeten worden betaald 8 schellingen en 6 grooten;
  4. de rechten van de kerk, gesteld op de verkoop van graven in de preek- en wandelkerk, op het openen van de graven, op het luiden over de doden, op de boete op het begraven en op het gebruik van baar en pelle in de kerk, zullen worden verhoogd met £ -.3.4;
  5. ook de rechten voor het begraven op het kerkhof worden op dezelfde wijze verhoogd;
  6. het spelen op het kerkorgel in de winteravonden, dat buiten de kerktijden driemaal per week pleegt te geschieden, zal met ingang van de aanstaande winter worden afgeschaft;
  7. de koster moet voortaan zowel 's zomers als 's winters de wandelkerk een half uur na zonsondergang sluiten, doch op de predikavonden en catechisaties des winters binnen het uur na het uitgaan van de dienst, waardoor de kerk een merkelijke kwantiteit keersen sal profiteren.

Nederduitse (hervormde) gemeente

Een van de vier predikanten van de Hervormde gemeente, ds. Lambertus te Winkel, gaat in 1741 met emeritaat. Hij schrijft de kerkenraad: Het kan niemand van u onbekend zijn, dat den Albestierende God het behaagd heeft mij, in den tijd van 21 jaren, dat ik de Eer gehad hebbe van een lid dezer consistorie te zijn, verscheidene malen met zware toevallen te bezoeken, die mij een en andermaal zo getroffen hebben, dat er niet anders als de dood te wachten was. Welke toevallen gepaard met mijne hooge jaren die aanstaande februari vijf en zestig zijn, mijn memorie zeer hebben verslapt, en daardoor buiten staat gesteld om mijn dienst in eigen persoon te hebben kunnen waarnemen. Waarom ik ook genoodzaakt ben geweest om hulp van de classis te verzoeken, die met bereidwilligheid mij hebben ondersteund. Waarvoor haar eerwaarden nogmaals bedankt. En na die tijd nog een reeks van vijf jaren mijn dienst genoodzaakt ben geweest te laten waarnemen. Deze zeer zware toevallen hebben mij doen resolveren om gagie salvis honerible et emolumentis te verzoeken. En dewijl zulk een verzoek ordinair geschiedt door de consistorie is mijn vezoek dienaangaande een instructie voor mij aan de classis te presenteren. De kerkenraad besluit eenparig de Classis Zuid-Beveland te verzoeken ds. Te Winkel voor emeritaat voor te dragen. Op 28 december 1741 besluiten de Staten van Zeeland ds. Te Winkel emeritaat te verlenen en tot rustend predikant te verklaren.

Nog een andere predikant ontvalt dit jaar de Hervormde gemeente. Op 10 december 1741 overlijdt ds. Hubertus Pieroom te Wissekerke in Noord-Beveland 'zeer haastig'. De weduwe van de overleden predikant heeft ds. Hamer van Wissekerke verzocht om de rouwdienst te Goes te willen doen, maar deze heeft bezwaar om dat op zich te nemen. De kerkenraad ondersteunt het verzoek van de weduwe en verzoekt ds. Hamer per brief tegen aanstaande zondagnamiddag de 24e december in de Grote Kerk 'de rouwpredikatie te doen'. Ds. Hamer schrijft daarop dit verzoek, hoewel ongaarne, aan te nemen. Namens de kerkenraad zullen de broeders ouderlingen Levendale en De Jonge na de rouwdienst ds. Hamer daarover aan zijn logement gaan bedanken. Onduidelijk is waarom niet een van de Goese predikanten de rouwdienst leidt.

In 1742 vergadert het Collegium Qualificatum in verband met het ontslag van ds. Lambertus Te Winkel, over eenige dagen bij de heren Staten deser Provincie, op zijn versoek, salvis honoribus et stipendus gedeclareerd Emeritus, als tot het beroepen van een ander Leeraar in desselfs plaatse. Afgevaardigden namens het stadsbestuur zijn daarbij de beide burgemeesters Adriaan Isebree en Marinus Canisius en de schepen Willem Vogel, heer van Steenvliet. Tevens zijn aanwezig namens de classis de predikanten Lamotthe van 's-Heer Hendrikskinderen en Elsevier van Schore en Vlake. In de plaats van ds. Te Winkel, 'rustgagie verkregen hebbende', en de overleden ds. Hubertus Pieroom worden beroepen de predikanten ds. Cornelis Soutmaat te Oosthuijzen en ds. Aegidius Stokmans te Knollendam en Marken. Ds. Stokmans schrijft op de 20e juni vanuit Knollendam dat de beroeping hem ten uiterste ontroerd heeft, maar dat hij deze niettemin meent te moeten aannemen. En ds. Soutmaat schrijft op de 25e juni dat hij, hoewel hij sterk hangt aan zijn huidige gemeente, het beroep meent te moeten aannemen.

Het is een bijzondere gebeurtenis als op 18 augustus 1742 in de consistoriekamer de nieuw beroepen predikanten Stokmans en Soutmaat verschijnen. Ze leggen de getuigschriften van de classis Edam en de classis Haarlem over. Ds. Soutmaat doet op zondagmiddag de 19e augustus en ds. Stokmans op zondagmiddag de 26e augustus intrede in de Grote Kerk. Zeer spoedig na zijn intrede overlijdt de echtgenote van ds. Stokmans, Maria van Dalen. Ze wordt begraven in het predikantengraf in het koor van de Grote Kerk, terwijl de doodsklok een uur lang luidt. Vanaf oktober 1742 fungeert ds. Soutmaat als scriba en notuleert hij de kerkenraadvergaderingen. Hij notuleert wel zeer kort en bondig. De notulen van de vijf, gedurende het tweede halfjaar 1743 gehouden vergaderingen beslaan bij elkaar slechts één bladzijde in het notulenboek.

Bij de jaarlijkse verkiezingen voor de kerkenraad worden tot ouderlingen en diakenen verkoren:

  • in 1740 tot ouderlingen Pieter Coomans, Pieter Wauwelaar, Kornelis van Cogelenberg en Adriaan Boddingius en tot diakenen Boudewijn Kramer, Nicolaas Paret, Johan Harinck en Leonard de Fouw;
  • in 1741 tot ouderlingen Jacobus Coomans de oude, Johannes Levendale, Anthoni van Beijsselaar, Joost de Jonge en - in de plaats van Pieter Wauwelaar 'die deze nacht zeer schielijk is overleden' - Francois Oversluis en tot diakenen Jasper van der Stelle, Cornelis van de Woestijne, Jan Soetebier en Pieter de Klerk;
  • in 1743 tot ouderlingen burgemeester Adriaan Isebree, mr. Cornelis Keetlaar, Johannes Adriaan van Dorth en Cornelis Pieroom en tot diakenen Jan Cats, Marinus van Rosmale, Cornelis Oversluijs en Jan Campus;in 1744 tot ouderlingen doctor Kornelis Lopse, Jacobus Keetlaar, Wilhelmus Hoogenhoed en Jan Haring en tot diakenen Johannes Haak, Kleeuwert Leene, Pieter Coomans en Jelier Steenbakker;
  • in 1745 tot ouderlingen Johan Sautijn, Cornelis van Kogelenberg, Adriaan Boddingius en Francois Oversluijs en tot diakenen Boudewijn Kramer, Nicolaas Paret, Leendert de Fouw en Jan van den Berge;
  • in 1746 tot ouderlingen Jacobus Coomans, dokter Johannes Levendale, Joost de Jonge en Maarten Leene en tot diakenen Jasper van der Stelle, Cornelis van de Woestijne, Jan Soetebier en Sander Visser.
Afbeelding
De Grote Kerk, 1970.
De Grote Kerk, 1970.
Bron: GAG, HTA.
Auteur: Onbekend.

Elke kerkenraadvergadering passeren wel zo'n twintig censurabele gevallen. Het gaat dan bijvoorbeeld over burenruzie, te vroeg in de kraam gekomen, echtelijke twisten, gegeven ergernis, afwijking in de leer. Zo staat Jan Spelle, wonende naast de Koepoort, onder censuur wegens onrechtzinnigheid in de leer. Hij heeft Bekkeriaanse en remonstrantse gevoelens. Deze zijn in het notulenboek van de kerkenraad omstandig weergegeven. In november 1741 vermeldt het notulenboek temidden van alle tuchtgevallen: De schriften van Joachim Oudenot, vervattende beschuldigingen van zijne vrouw, over welke de vrouw zig wel had beklaagd, zijn ongelezen in de consistorie verbrand, om dus de vrede tussen hen (de echtelieden) gemaakt, te meer te bevorderen.

Er is ook sprake van een nauwgezette zondagsheiliging. Zo verzoekt de kerkenraad in augustus 1740 de presiderende burgemeester dat de magistraat niet wilde toelaten enigerlei spellen en ijdelheden op de aanstaande jaarmarkt. Ook is er een nauwgezet toezicht op de scholen. Het stadsbestuur besluit in oktober 1745 om drie permanente schoolarchen uit het stadsbestuur te benoemen om des te beter te doen observeren en onderhouden de orders bij het stadsbestuur op het schoolhouden binnen deze stad vastgesteld, teneinde om allenthalve alle opzicht op de scholen te houden, de door het stadsbestuur gemaakte bepalingen te doen nakomen en ordinair alle drie maanden des maandags na het tweede Nachtmaal, geassisteerd als naar oude gewoonte door de predikanten, de scholen te bezoeken. Onder dit toezicht vallen ook de Franse school en de weesschool.

In juli 1740 verzoekt de stadssecretaris Cornelis Ossewaarde uit naam van de magistraat de predikanten om voor een gevangene die gecondemneerd is om aanstaande dinsdag ter dood gebracht te worden, op morgen in beide kerken te bidden. In oktober 1741 moet de koster uit naam van de gehele kerkenraad Sarah van Loo aanzeggen dat zij wederom in 't Gasthuis moet zoeken te gaan en dat zij in het toekomende zig stilder in de kerk moet gedragen en zig van alle woelingen en hoorbare redenen aldaar te onthouden of dat de kerkenraad anders omtrent haar zal moeten handelen.

De kerkenraad verzoekt het stadsbestuur in 1742 in te stemmen met de verandering, die zij voornemens is te doen in de weekdiensten gedurende de acht zomermaanden. Dit betekent dat in plaats van op woensdagmorgen er op die dag 's avonds een kerkdienst zal zijn, als vermeijnende dat, dewijl de ondervinding in vorige tijden dit heeft getoond, des morgens weinig menschen in het gehoor konnen komen en de armen daardoor merkelijk souden werden gesoulageerd. En wat betreft de wintermaanden verzoekt de kerkenraad toestemming voor een herschikking die deselve van gedachten is te doen omtrent het prediken in de week gedurende de wintermaanden om namelijk in plaats van des dinsdagsavonds, zoals voor dezen placht te wezen, des woensdagsavonds de dienst te verrichten. Het stadsbestuur neemt hierin 'contentement'. In augustus 1742 neemt de kerkenraad het voorstel van ds. Broen met genoegen aan om de zes aanstaande maanden in de consistorie de leerlingen op zondag te catechiseren in plaats van tweemaal per week in de maanden juli, augustus en september, omdat anders gedurende die tijd van zes maanden de catechisatie soude leegstaan en des zondagsavonds veel meer leerlingen komen.

Het stadsbestuur constateert in juni 1743 dat sinds enige tijd de Kleine Kerk, ook genoemd de Gasthuiskerk, 's morgens bij gebrek aan predikanten gesloten is. In het vervolg mag de kerkenraad geen toestemming tot het sluiten van enige kerk geven zonder vooraf daarvoor van de burgemeesters toestemming te hebben verkregen.

In mei 1744 komt in de kerkenraad ter sprake dat de Paapsche kerk ettelijke reizen was uitgegaan tegelijk met de onze. Zoo is goedgevonden dat de preses met de heer ouderling Pieroom deswege zoude begroeten de heer president-burgemeester om daarover te doen het nodige beklag, met verzoek dat haar edelagtbaren door haar edel gezag gelieven te autoriseren teneinde zulke stoutigheden dadelijk mogten worden geweert. De burgemeester betuigt zich volkomen genegen om zorg te dragen voor de uitvoering van het verzoek.

In 1743 staat de aan de kerk toebehorende hofstede en landerijen onder de Heerlijkheid van Waarde nog steeds te koop, dit al vanaf 1741. Niemand doet echter een bod. De kerkmeesters krijgen machtiging om naar bevind van zaken te handelen, hetzij publiek of uit de hand en daarvoor te bedingen een zodanige som als hun enigszins redelijk voorkomt. Dit om te voorkomen dat de hofstee een zware last voor de kerk zal blijven. In juli melden ze dat ene Jan Waverijn de hofstee gekocht heeft voor £ 66.13.4.

Waalse gemeente

In februari 1741 geeft ds. De Courtonne, predikant van de Waalse gemeente, het stadsbestuur te kennen dat in het voorjaar volgens de gewone toerbeurt de Waalse Synode in Goes zal vergaderen. De Waalse Synode komt in april bijeen in de stad. De predikanten Sprenger en La Rochette, predikanten van de Waalse gemeenten te Veere en Zierikzee, ieder geassisteerd door een ouderling, komen als afgevaardigden van de Synode op het Stadhuis. Het notulenboek vermeldt: Na versogte audiëntie, door den secretaris Cornelis Ossewaarde aan de deur of trappen van de camer daar de Vierschaar werd gehouden ontvangen en in haar edel agtbare vergadering op de vertrekkamer verschenen zijnde en aldaar op stoelen geplaatst hebbende, na alvorens haar edelagtbaren in naam van gemelde Synode te hebben toegewenst den Zegen van God Almagtig over derselver personen en loffelijke regering, haar edelagtbaren in respectueuze termen bedankt voor derselver gunstige protexie die gemelde Synode gedurende de bereyds gehouden sessie had genoten. Namens het stadsbestuur verklaart burgemeester Pieter Coomans dat het hen altijd seer aangenaam was hare stad op de gewone toerbeurte, door deze Venerabile Synodus te sien vereerd en hare deliberatie, tot welstand van de Franse kerke, met vrede geëindigd ende deselve voorts reciproquelijk (wederkerig) toegewenst den rijke Zegen van den Almagtigen. Sijnde de heren gedeputeerden wederom gedemitteerd en door de secretaris tot beneden aan de peuye van het Stadhuis geconduiseerd.

In november 1742 neemt de predikant van de Waalse gemeente, ds. Pierre Jacques de Courtonne, een beroep aan naar de gemeente van Amsterdam. Naar de vergadering van het Collegium Qualificatum voor het beroepen van een nieuwe predikant worden afgevaardigd de burgemeesters mr. Adriaan Isebree en doctor Marinus Canisius. Dit leidt tot het beroepen van ds. Paul du Calair, die dit aanneemt.

Rooms-katholieke gemeente

Afbeelding
Paus Benedictus XIV, gekozen in 1740.
Paus Benedictus XIV, gekozen in 1740.
Bron: GAG, Europische Mercurius, 1740.
Auteur: Onbekend.

In december 1744 worden de armmeesters van de rooms-katholieke gemeente gelast om een zekere Jan Slagmulder van het nodige onderhoud te voorzien en hem voor het toekomende te injugeren dat alle vreemdelingen van hunne religie, die zich binnen of onder deze stad komen ter neder te zetten, aan het stadsbestuur zullen moeten aangeven of dat nooijt excuis van dat sij wel inboorlingen maar geene vreemde konnen onderhouden, sal worden geadmitteerd en deselve integendeel geordonneerd zullen worden om zodanige vreemdelingen mede te onderhouden.