Onderwijs
Latijnse school
In oktober 1741 neemt de rector van de Latijnse school Carolus Conradus Reijtz een rectoraat te Gorinchem aan. Het stadsbestuur vindt het nodig dat deze plaats hoe eerder hoe beter met een ander capabel persoon wordt vervuld en besluit tot rector en lector historiarum et eloquentie aan te stellen de heer Willem Otto Reijtz, broer van de vertrokken rector en thans conrector te Middelburg. Dit op hetzelfde traktement als door rector Reijtz genoten werd, te weten als rector £ 125 (vuur en licht daaronder begrepen) en als lector £ 16.13.4 boven de vrije woning en het gewone schoolgeld. Dit leidt echter niet tot overeenstemming.
Er zijn verscheidene goede getuigenissen ingekomen over een andere sollicitant, Johan Hendrick Voijer, conrector te Dordrecht. Hij wordt aangesteld tot rector en lector historiarum et eloquenthie van deze stad, op een traktement van £ 141.13.4 boven vrije woning en het gewone schoolgeld, zoals dit door zijn voorgangers is genoten. Hij mag de 'Oratio inauguralis', door hem in februari 1742 gedaan, op kosten van de stad laten drukken, evenals de programma's. De stadsrekening van 1742 vermeldt hierover een uitgaaf aan Adriaan Huisman voor het drukken van 160 oraties van de rector Voijer £ 13, voor 100 programma's £ 0.14, voor 100 ordonnanties op de weeskamer £ 8.6.8 en voor 30 brandlijsten £ 1.10.0.
Franse school
In augustus 1742 verklaart Juffrouw Maurice van de Franse school op afvraging door de burgemeester, dat ze eerstdaags zich in de huwelijken staat staat te begeven. Ze is van voornemen de school niet langer als tot eind september gaande te houden. Er wordt een advertentie in de couranten gezet.
Jeanine Louise Maurice, echtgenote van J.B. Gouyon, krijgt in oktober 1743 toestemming om opnieuw 'een jufferschool' op te richten en de jeugd in de Franse taal, het leren lezen en verscheidene handwerken te onderwijzen, op een traktement van £ 16.13.4 per jaar. Het stadsbestuur besluit in oktober 1745 tot een beter opzicht over het onderwijs in de Franse taal. De visitatie van de beide in de stad gevestigde Franse scholen zal in het vervolg, in tegenstelling tot de praktijk tot nu toe, door de predikant van de Waalse gemeente worden uitgeoefend.
Particuliere schooltjes
Ook deze jaren zijn er tal van particuliere schooltjes binnen de stad. Steeds weer opnieuw krijgen zogenaamde 'schoolvrouwen' toestemming om kinderschool te houden en 'de jonge jeugd te leren spellen, lesen en breijen'. In 1740 is dit het geval met Martina van de Leene, de echtgenote van Jan van Rosendale, evenals met Maria van der Heijde en Janneke Marinus, de vrouw van Andries Koreman. Maar ook Jan Leviel, in 1740 ondermeester 'bij de huisvrouw van Pieter du Flo', is voornemens zijn dienst te verlaten en een eigen school binnen de stad op te richten. Hiervoor krijgt hij echter geen toestemming.
In maart 1741 richten de schoolmeesters Etienne Dupuy, Pieter Aytema en de huisvrouw van Pieter Du Flo, zich met een rekest tot het stadsbestuur. Ze betogen dat er hier ter stede een menigte van inwoonders zijn die hun kinderen buiten de stad ter school laten gaan. 't Welk niet alleen zeer schadelijk voor ons is, maar het verkleint ook merkelijk de achting en eerbied dewelke onze discipels dienen ons toe te dragen, doordien dat wij de tugt en kastijdinge in onze scholen niet kunnen verrigten zonder dagelijks in gevaar te staan van dezelve discipels te verliezen. Ze verzoeken dan ook te verbieden dat niemand zijn kinderen (uitgezonderd die in de kost mochten besteed worden) buiten de stad zal mogen ter schole laten gaan en dat de schoolvrouwen, die doorgaans de kinderen tot 10 à 12 jaar onderwijzen, geen kinderen in hun scholen boven de ouderdom van zes jaar zullen mogen nemen. Het stadsbestuur besluit het eerste verzoek af te slaan en wat betreft het tweede verzoek te bepalen dat de schoolvrouwen geene knegtjes, wanneer die 8 jaren zijn, en geen meijsjes, 10 jaren oud sijnde, in hare scholen langer sullen vermogen te houden en geene, boven de gestipuleerde jaren, in hare scholen nemen. Een half jaar later verzoeken de schoolvrouwen binnen de stad op hun beurt het stadsbestuur om de schoolmeesters te gebieden om geene knegtjes beneden de 8 jaren en meijsjes beneden de 10 jaren in hunne scholen te nemen. Dit verzoek wordt echter afgeslagen.
Ook in 1742 krijgen weer verscheidene zogenaamde schoolvrouwen toestemming om binnen de stad school te houden en de kinderen te leren spellen, lezen en breien, namelijk Maria Paracijs, Cornelia de Vos weduwe van Hendrik van der Kiel, en Jeliertje Bus echtgenote van Jan Mijnster.
In mei 1743 geven Martha en Magdalena Pellet, geboortig uit Groede waar hun vader Frans predikant is geweest, te kennen dat ze zich geoefend hebben in de France en Nederduytse talen, mitsgaders allerlei handwerken als linnen naaien en borduren etc., waardoor ze zich bekwaam kennen om jonge juffrouwen en dogters te onderwijzen. Door het ontijdig afsterven van hun ouders zijn ze wel genoodzaakt om zich op andere plaatsen met genoemde handwerken te generen. Ze hebben het raadzaam gevonden zich, voorzien van een behoorlijke kerkelijke attestatie, in de maand mei metterwoon binnen de stad neder te zetten met de intentie om fatsoenlijke luiden en borgerkinderen in de voorseide talen en handwerken te instrueren bij forme van school houden. Ze krijgen toestemming om binnen de stad school te houden en de jonge jeugd te onderwijzen.
Ook krijgt Cornelis van der Weel, binnenvader in het arm- en weeshuis, in oktober 1743 toestemming om particuliere personen te onderwijzen in het cijferen en verdere wetenschappen, lezen en schrijven alleen uitgezonderd. Het bevalt Van der Weel kennelijk goed. Want in augustus 1744 besluit het stadsbestuur op zijn verzoek hem als binnenvader van het arm- en weeshuis te ontslaan en toe te staan om binnen de stad school te houden en de jeugd in het lezen, schrijven, cijferen en de mathematische wetenschappen te onderwijzen. Wel moet hij in het arm- en weeshuis blijven totdat een andere binnenvader zal zijn benoemd.
In 1744 krijgen Maria de Raad weduwe van Wilhelmus de Bick, en Jobje Verak echtgenote van Jan Sonius, vergunning om kinderschool te houden en de jonge jeugd te leren spellen, lezen en breien.
Van andere aard is in 1745 het verzoek van Willem van Uije, voorzanger in de kerken binnen de stad. Hij deelt mee dat hij soo van dees als geene aansoekinge heeft gekregen omme haer te instringeren in de Sangkonst nopens de Psalmen, waartoe hij sig wel genegen bevindt. Hij verzoekt hem gunstelijk te permitteren om binnen deze stad aan een ijgelijk sulks begeerende, d'onderwijsinge der Zangkunde te doen.