Stadsbestuur
De gemeenteraad bestaat deze jaren uit de heren G. de Leeuw, J. Kakebeeke, J.H. Verschoor van Nisse, mr. J. de Backer, mr. F.N. van der Bilt, dokter A.J. Eltzman, dokter J.W. Hecking, H. Lenshoek van Zwake, A.W. Mirandolle en L. de Fouw, secretaris.
Het college van burgemeester en wethouders wordt gevormd door burgemeester G. de Leeuw en de wethouders J. Kakebeeke en J.H. Verschoor van Nisse. Met ingang van 1831 komt hier een mutatie in door de benoeming van J.H. Verschoor van Nisse tot burgemeester en A.W. Mirandolle tot wethouder in diens plaats.
In september 1827 moeten acht leden in het stedelijke kiescollege worden benoemd, een derde deel wegens periodieke aftreding en twee leden in de vacatures van overleden kiesmannen. Tot kiesmannen worden gekozen mr. Jan Gerard de Wit Hamer, Jan Hendrik Verschoor van Nisse, mr. Francois Nicolaas van der Bilt, Johan Willem Hecking, Jan Boddingius, Jan van Wintroy, mr. Jan Gerrit Ermerins en Jacobus Walraven van Kerkwijk.
Ook in september 1830 moeten zeven leden in het stedelijke kiescollege worden benoemd, een derde gedeelte wegens periodieke aftreding en een in de vacature van de naar elders vertrokken kiezer Jan Boddingius. Uit de stemming blijkt dat de volgende zeven personen bij meerderheid van stemmen zijn verkozen: Gerard de Leeuw, Leonard de Fouw, Hendrik Lenshoek van Zwake, mr. Jan Gerrit Ermerins, Nicolaas Vervenne, mr. Joannes Jacobus van Deinse en Leonardus Lankhorst.
Deze maand worden aan het oudste lid van de gemeenteraad, de heer mr. F.N. van der Bilt, twee sleutels van de sloten, waarmee de bussen die dienen voor het ophalen van de stembiljetten worden gesloten, toegezonden.
In de eerste vergadering van de gemeenteraad in het jaar 1831 neemt wethouder J. Kakebeeke het voorzitterschap op zich vanwege ongesteldheid van burgemeester G. de Leeuw. Hij legt een uitvoerige brief over van de burgemeester, waarin deze na een 20-jarige ambtsperiode kenbaar maakt ‘dat hij uit hoofde van aanhoudende lichaamsongesteldheid aan Zijne Majesteit heeft verzocht om op het tijdstip van zijn aftreding als burgemeester, heden invallende, niet opnieuw benoemd te worden’. Hij is niet in staat dit persoonlijk mee te delen. Hij gevoelt zich verplicht van de vergadering afscheid te nemen en dank te zeggen voor de veelal eensgezinde en vriendschappelijke behandeling van de zaken van het bestuur en ‘voor al de blijken van welwillendheid, medewerking en ondersteuning in de uitoefening van zijn functie, alsmede voor al de ontvangen vriendschapsbewijzen’. Hij feliciteert de tot burgemeester en wethouder benoemde heren Verschoor van Nisse en Mirandolle. Tenslotte verzoekt hij eervol ontslag als lid van de stedelijke raad.
De heer Verschoor van Nisse leest daarop een brief van de Gouverneur voor ten geleide van het Koninklijk Besluit van zijn benoeming tot burgemeester onder betuiging aan de heer De Leeuw van zijn tevredenheid over de wijze waarop hij zijn functie heeft uitgeoefend, alsook van de benoeming van de heer Adriaan Willem Mirandolle, lid van de raad, tot wethouder in de plaats van de heer J.H. Verschoor van Nisse.
De gemeenteraad schrijft de scheidende burgemeester De Leeuw een loffelijke dankbrief. De raad heeft zijn mededeling met leedwezen vernomen en ‘deelt in het smartelijke gevoel dat de staat van uw gezondheid daarvan de oorzaak is. De belangeloze ijver, getrouwe behartiging van plicht, zelfopoffering en aandachtige waakzaamheid over de belangen van deze stad en ingezetenen hebben steeds gedurende uw lange loopbaan aan het hoofd van het stedelijk bestuur uwe handelingen gekenmerkt. In uwe administratie heeft orde en rechtmatigheid geheerst. De overtuiging daarvan kan niet anders dan een voldoende herinnering opleveren, welke voorzeker vermeerderd en verhoogd wordt door des Konings voor uw edelachtbare eervolle en aangename betuiging van hoogstdesselfs tevredenheid’.
De heer G. de Leeuw wordt eervol ontslag verleend als burgemeester, onder dankzegging voor de langdurige en gewichtige diensten in zijn betrekkingen aan de stad bewezen, met de wens dat de verlangde rust zijn gezondheid zal mogen herstellen en hij daarvan een langdurig en ongestoord genot zal mogen ondervinden.
In de vacature van de heer G. de Leeuw wordt tot lid van de stedelijke raad benoemd de heer Jacobus Walraven van Kerkwijk, van beroep apotheker.
In april 1832 verzoekt de heer dokter Antonius Jacobus Eltzman ontslag als raadslid in verband met zijn verhuizing naar Utrecht. Hij wordt dank gezegd ‘voor alle bewijzen van vriendschap en medewerking tot bevordering van de stedelijke belangen gedurende het lidmaatschap van de vergadering ondervonden’. Tot nieuw lid van de gemeenteraad in zijn plaats wordt gekozen de heer Willem Albert de Laat de Kanter. De plaats van A.J. Eltzman in het stedelijke kiescollege wordt ingenomen door de heer Jacobus de Jongh Jzn, bierbrouwer van beroep.
Gedurende deze jaren gebeuren er weinig zaken van betekenis in het Stadsbestuur . De vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders gaan doorgaans over onbenullige aangelegenheden zoals ontslag uit de nationale militie; desertie van schutters; zeer veel over alimentatie; nalatigheid militieplichtigen; verzoeken om vrijstelling miliciens; oproeping en ontslag van schutters; inschrijving lotelingen; bedelaarskolonisten; alimentatie bedelaars; buitengewone bemoeizucht en bevoogding door de provincie cq de gouverneur.
Secretarissen, griffiers, ontvanger en stadsfabriek
Ontvanger
De substituut ontvanger mr. Jan Gerrit Ermerins verzoekt in juni 1827 vanwege zijn vele werkzaamheden eervol ontslag uit deze betrekking. Tevens is er een verzoek van de stadsontvanger Wilhelm van Citters om in de plaats van Ermerins, volgens een overgelegde overeenkomst, tot het waarnemen van de stedelijke ontvang te mogen substitueren de heer Jacobus van Renterghem de Fouw, die zich daarvoor in de gunst van de vergadering aanbeveelt. De gemeenteraad heeft hier geen bedenkingen tegen.
Het jaartraktement voor de stads ontvanger W. van Citters bedraagt ƒ 800.
Stadsarchitect of stadsfabriek
Eind december 1828 overlijdt de stadsfabriek Marinus Goossen. Er wordt een vacature van stadsfabriek of architect open gesteld. Vereist worden een grondige kennis van de bouwkunde en bekendheid met sluis-, haven- en zeewerken. De jaarwedde bedraagt ƒ 500 en een jaarlijkse gratificatie van ƒ 100.
Het is noodzakelijk, zolang de gemeenteraad nog niet in de vacature heeft voorzien, voorlopig iemand met deze functie te belasten. Johannes Goossen biedt zich aan om met deze werkzaamheden te worden belast. Hij wordt voorlopig en tot wederopzeggen met deze functie belast.
Op de 7e februari 1829 benoemt de gemeenteraad in de plaats van de overleden Marinus Goossen de heer Louis Philippe de Lannee de Betrancourt, thans rijksambtenaar, tot stadsfabriek. De Lannee legt een brief over van de heer Ingenieur Toutenhoofd. Deze geeft daarin te kennen dat het alsnog niet verkrijgen van ontslag als rijksambtenaar van de waterstaat niet hinderlijk behoeft te zijn voor het aanvaarden van zijn nieuwe functie te Goes. Hij zal hem in de volle waarneming van die functie vrijlaten. De gemeenteraad besluit de heer De Lannee als nieuwe stadsfabriek dadelijk in functie te stellen. De nieuwe stadsfabriek wordt eveneens, in de plaats van de overleden brandmeester M. Goossen, tot brandmeester bij de grote brandspuit benoemd.
De Gouverneur is enigermate ontstemd dat hij uit de Goessche Courant heeft moeten lezen dat de heer De Lannee is benoemd tot stadsfabriek te Goes. Waarom is hiermee niet gewacht totdat hij in het bezit was van de ontslagbrief uit ’s lands dienst? Het Stadsbestuur antwoordt hem dat dit is gebeurd op verzoek van de heer De Lannee en in overleg met Ingenieur Toutenhoofd.
De nieuwe stadsfabriek legt een lijst over van gereedschappen en materialen, bevonden in het sluismagazijn aan het sas op de 5e maart en door hem als stadseigendom overgenomen.
In september 1829 stelt de gemeenteraad een Instructie voor de stadsfabriek vast.
De gemeenteraad stelt op 5 september 1829 een uitvoerige Instructie voor de Stadsfabriek vast. Zo luidt artikel 7: ‘De stadsfabriek zal dagelijks des voormiddags tijdens de audiëntie van den Burgemeester en voorts gedurende de vergadering van Burgemeester en Wethouders en van den Raad zich ten Stadhuize moeten bevinden om derzelver bevelen te kunnen ontvangen en zich niet uit de Stad mogen begeven dan met voorkennis en consent van den Burgemeester’.
Griffiers
In november 1830 is de stadsgriffier, de heer Johannes Pilaar, ‘door hevige aanvallen van beroerte buiten staat gesteld om zijn functie verder wa r te nemen’. Na een ‘meer dan dertigjarige, ijverige en getrouwe plichtsbetrachting’ verdient hij om van stadswege met een pensioen te worden begunstigd. De gemeenteraad besluit Johannes Pilaar als stadsgriffier uit de stadskas een jaarlijks pensioen te verlenen van 300 gulden.
De gemeenteraad besluit in mei 1831 in zijn plaats als stadsgriffier te benoemen zijn oudste zoon, Hendrik Cornelis Pilaar. Het jaartraktement voor de griffier is ƒ 600.
De oude Griffier ter griffie betuigt zijn dank voor het hem verleende jaarlijkse pensioen. Tevens verzoekt hij zijn oudste zoon, de nieuw benoemde griffier Hendrik Cornelis Pilaar, bij substitutie te belasten met de waarneming van het agentschap van kazernering binnen de stad, dit met de bepaling dat het traktement van dit agentschap geheel door zijn vader zal kunnen worden genoten.
In juni 1831 beraadslaagt de gemeenteraad over de vervulling van de post van commies ter stedelijke secretarie of tweede griffier. Uit de ingekomen sollicitaties wordt per 1 juli 1831 aangesteld Marinus van Lindonk op een jaarwedde van 300 gulden. Maar al op de 16e juli wordt Van Lindonk ontslagen. In zijn plaats wordt benoemd tot commies Jakobus van de Volkeren. Het jaartraktement van de tweede griffier bedraagt ƒ 300.
Overige bedieningen
In april 1827 komt de bediening van turftonder van de korte turf, houtvamer, klokluider en touwspanner van de Beestenmarkt vacant door het overlijden van Gerard Verheule. Besloten wordt als turftonder en houtvamer te laten optreden de assistent Adriaan Goeman. De bediening van touwspanner van de Beestenmarkt wordt verenigd met het stadsomroeperschap ‘onder gehoudenheid tot de overneming van de reep, welke aldaar bij gelegenheid van de vette beestenmarkt gespannen wordt’. De bedieningen van klokluider, assistent turftonder en houtvamer worden vacant verklaard. Tot klokluider wordt benoemd Karel Mulder.
Stadsdrukker is F. Kleeuwens. Hij krijgt hiervoor een traktement van ƒ 150 + wegens geleverde couranten en geplaatste advertenties ƒ 84,72 + schrijfbehoeften ƒ 186,65.
Statistische gegevens
Gedurende de achterliggende vijftig jaar laat het aantal inwoners jaarlijks een toename zien: 1778 3692; 1795 3790; 1803 3835; 1804 3860; 1805 3890; 1806 3875; 1807 3900; 1808 3950; 1809 3996; 1810 4060; 1811 4130; 1812 4353 en 1826 4897.
De bevolking bestaat op 1 januari 1827 uit 4897 zielen. Naar godsdienstige richting behoren 3873 inwoners tot de hervormden, 981 tot de rooms-katholieken, 22 tot de evangelisch-luthersen, 10 tot de mennonieten en 10 tot de hoogduitse joden.
In oktober 1828 bespreekt de burgemeester met de president van de Rechtbank de mogelijkheden voor het opbergen van de dubbele registers van de burgerlijke stand. Ze inspecteren enkele geschikte ruimten. Met wederzijds genoegen valt de keuze op ‘een bovenkamertje in de stads Nederduitse school van de onderwijzer Van Klooster’.
De Gouverneur verzoekt in maart 1829, ingevolge een aanschrijving van de Minister van Justitie, het daarvoor bestemde lokaal in de stads Nederduitse school in gereedheid te brengen als bewaarplaats van de dubbele registers van de burgerlijke stand van de stad.
Op de 1e januari 1828 bestaat de bevolking uit 4908 zielen. Op 1 januari 1829 zijn dit 4882 zielen. Er is dus een vermindering met 26 zielen. Er worden 26 huwelijken voltrokken. Echtscheidingen zijn er niet. Er overlijden 245 inwoners, terwijl 193 kinderen worden geboren.
Naar godsdienstige gezindheid kan de bevolking worden verdeeld in 3866 hervormden, 974 roomsgezinden, 21 evangelisch luthersen, 1 remonstrant, 8 mennonieten en 12 hoogduitse joden.
In september 1829 wordt bij Koninklijk Besluit een algemene volkstelling uitgeschreven. Deze vindt plaats op de 16e november 1829. Uit de gehouden volkstelling blijkt dat het aantal huizen 1055 bedraagt, het aantal huisgezinnen 1066, het aantal mannelijke inwoners 2268 en vrouwelijke inwoners 2620. Naar godsdienstige gezindheid kan de bevolking worden verdeeld in 3827 hervormden, 1012 roomsgezinden en 15 Israëlieten. Er zijn geen inwoners boven de 85 jaar.
Op 1 januari 1829 bestaat de bevolking uit 4882 zielen. Op 1 januari 1830 zijn dit 4888 zielen. Er is dus een toename van zes inwoners. Naar godsdienstige gezindheid kan de bevolking worden verdeeld in 3827 hervormden, 1012 roomsgezinden, 21 evangelisch luthersen, 1 remonstrant, 12 mennonieten en 15 hoogduitse joden. Er zijn 220 inwoners overleden, terwijl 208 kinderen worden geboren. Er werden 44 huwelijken gesloten, terwijl er geen echtscheidingen waren.
Op 1 januari 1830 bestaat de bevolking uit 4888 zielen. Naar godsdienstige gezindheid kan de bevolking worden verdeeld in 3827 hervormden, 1012 roomsgezinden, 21 evangelisch luthersen, 1 remonstrant, 12 mennonieten en 15 hoogduitse joden.
Op 1 januari 1831 bestaat de bevolking uit 4711 zielen. Naar godsdienstige gezindheid kan de bevolking worden verdeeld in 3671 hervormden, 992 roomsgezinden, 13 evangelisch luthersen, 8 hersteld luthersen, 10 mennonieten en 17 hoogduitse joden.
Op 1 januari 1832 bestaat de bevolking uit 4665 zielen. Naar godsdienstige gezindheid kan de bevolking worden verdeeld in 3587 hervormden, 1028 roomsgezinden, 17 luthersen, 10 mennonieten en 23 joden. Er overleden in 1831 194 inwoners, waarvan 87 in hun eerste levensjaar. Van de overledenen zijn er 15 boven de 70 jaar, waarvan 2 van 81 jaar.
Uit een gespecificeerde opgave blijkt dat er in 1830 142 trekdieren (paarden) en 61 voerwagens zijn. De meeste paarden zijn in het bezit van Cornelis Marinus de Jongh (6), huurkoetsier Laurus Laurusse (6), Jacob Kakebeeke (8), Jacob Zandee (5), Cornelis Verduin (7), H.J. van ’t Hof (5), Cornelis Harinck (6) en Pieter de Jongh (5).
Er zijn 282 runderen in de gemeente.
Contacten van het Stadsbestuur met het koningshuis
Op de 10e juli 1830 is van de Gouverneur van Zeeland ‘het aangenaam bericht ingekomen’ dat Zijne Koninklijke Hoogheid de prins van Oranje voornemens is om, vergezeld van zijn beide jongste zonen, de Prinsen Alexander en Hendrik, op vrijdag de 16e juli in de voormiddag ter inspectie van de dienstdoende schutterij de stad met een bezoek te vereren. De Gouverneur verzoekt om het nodige voor de ontvangst van Zijne Koninklijke Hoogheid aan te wenden en te zorgen dat de stedelijke schutterij tijdig in de wapenen komt om door hem in ogenschouw te worden genomen. Ook dient het Stadsbestuur Zijne Excellentie enige opgaven over de werkelijk in dienst zijnde schutters toe te zenden. Het Stadsbestuur geeft de Gouverneur de verzekering dat het nodige voor de ontvangst van Zijne Koninklijke Hoogheid zal worden in orde gebracht. Tevens wordt hem de opgave over het aantal werkelijk in dienst zijnde manschappen toegezonden.
De gemeenteraad ‘hoort deze communicatie met het grootste genoegen aan’. Van de komst van Zijne Koninklijke Hoogheid wordt kennis gegeven aan de Rechtbank van eerste aanleg, de heer vrederechter en de geestelijkheid binnen de stad. Tevens wordt daarvan een Publicatie aan de burgerij gedaan. Het Stadsbestuur nodigt de ingezetenen uit om bij deze gelegenheid, door het uitsteken van vlaggen en dergelijke vreugdebewijzen, hun genoegen aan de dag te leggen en mede te werken om Zijne Koninklijke Hoogheid met alle de blijken van eerbied en liefde te ontvangen, ‘welke ieder Nederlander voor dien Vorstelijken Held moet gevoelen en waarop hij, door zijne uitmuntende hoedanigheden en schitterende daden, de regtmatigste aanspraak heeft’. Verder worden de nodige voorbereidingen gemaakt om Zijne Koninklijke Hoogheid op een waardige wijze te ontvangen en hem van stadswege een déjeuner (ontbijt) aan te bieden. Er wordt een commissie ingesteld, bestaande uit de raadsleden Eltzman, De Backer en Hecking, voor het regelen van het déjeuner, terwijl de heren Kakebeeke en Lenshoek van Zwake worden verzocht om het nodige te arrangeren voor de rijtuigen die voor de dienst van Zijne Koninklijke Hoogheid te pas zullen komen.
Op de 15e juli 1830 legt de burgemeester de gemeenteraad een schrijven voor van de Griffier van de Staten van Zeeland. Daaruit blijkt dat Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje op aanstaande vrijdag ’s morgens om half vijf uit Middelburg over het Sloe naar Goes zal overkomen. Daar zal hij om half zeven de schutterij inspecteren. Daarna zal hij de autoriteiten ontvangen en de stad bezichtigen. Zijne Koninklijke Hoogheid zal gaarne het van stadswege aangeboden déjeuner gebruiken. Om tien uur zal hij van Goes naar het einde van de haven rijden om van daar met zijn jacht naar Zierikzee te varen. Het Stadsbestuur besluit ervoor te zorgen dat tegen de bepaalde tijd alles voor de ontvangst van Zijne Koninklijke Hoogheid in gereedheid zal zijn.
Voor het dejeuner worden uitgenodigd, naast het koninklijke gezelschap, de leden van het Stadsbestuur, de rechters en griffier van de rechtbank, de commandant en officieren van de schutterij, de officier van gezondheid W. van den Thoorn, de auditeur militair L. Lankhorst, de griffier van het vrederecht A. van Renterghem, de inspecteur der belastingen J. Dominicus, de ingenieur van de waterstaat A. Toutenhoofd, de schoolopziener mr. J.C. van der Meer Mohr, de stedelijke ontvanger W. van Citters, de president van de kamer van notarissen J. Soetebier, de ontvanger der registratie W.A. de Laat de Kanter en de ontvanger der stedelijke belastingen J. Risseeuw.
Op de 17e juli blikt de gemeenteraad terug op het koninklijke bezoek. De regelingscommissies worden hartelijk bedankt voor hun werkzaamheden. Het notulenboek vermeldt: ‘Hebbende de heer burgemeester Verschoor van Nisse, dewelke Zijne Koninklijke Hoogheid bij hoogstdeselfs vertrek tot aan het Sas uitgeleide heeft gedaan, gecommuniceerd dat Zijne Koninklijke Hoogheid bij het afscheid aan hem had te kennen gegeven ten uiterste voldaan te zijn over de wijze op welke Hoogstdezelve binnen deze stad was gerecipieerd’.
De kosten van de ontvangst blijken ƒ 1.415,98 te hebben bedragen en komen ten laste van de beschikbare fondsen op de begroting van 1831.
De Goessche Courant van de 19e juli geeft een verslag van het koninklijke bezoek. Dit heeft aan de Ingezetenen een genoegen verschaft, welks herinnering altoos het aangenaamste gevoel zal opwekken. ……….. Z.K.H. vertrok omstreeks twaalf uren, in aller harten de aangenaamste indrukken en de opregtste gevoelens van eerbied, achting en liefde achterlatende.
Uit het verslag blijkt dat Z.K.H. achtereenvolgens de dienstdoende schutterij in ogenschouw heeft genomen, audiëntie heeft verleend aan tal van notabelen en colleges, een bezoek heeft gebracht aan de kerken en het weeshuis, ‘mitsgaders de plaats van het in de geschiedenis van Zeeland zeer vermaarde Slot Ostende bezichtigd, en wel bijzonder den veeljarigen en bekende Moerbezienboom van Vrouw Jacoba van Beijeren, van welke de beide jonge Prinsen eenige takken met derzelver bladen en vruchten beladen, tot een aandenken hebben medegenomen’.
In augustus 1829 ontvangt het Stadsbestuur een brief van de kerkenraad van de Hervormde gemeente met de kennisgeving dat de heugelijke verjaardag van Zijne Majesteit de Koning op de 24e augustus, als naar gewoonte, in een plechtig dankuur, des voormiddags om tien uur, godsdienstig zal worden gevierd met de uitnodiging om daarbij tegenwoordig te zijn.
In augustus 1830 worden de ingezetenen bij Publicatie tot het plechtig vieren van Zijne Majesteits geboortedag uitgenodigd. Maar vanwege de jaarmarkt wordt het schieten en werpen van voetzoekers en dergelijke op die dag verboden.
Ook in augustus 1832 besluit de gemeenteraad om gedurende de godsdienstoefening ‘ter gelegenheid van ’s Konings verjaarsdag, de 24e augustus, alle bedrijven en openbare vermakelijkheden te doen stil staan, het schieten met geweren, pistolen en dergelijke wapenen te verbieden en het afsteken van voetzoekers, vuurwerken en dergelijke alleen toe te staan op de Grote Markt, op boete als bij Publicatie van 11 mei 1816 is vastgesteld’.
Contacten met rijk en provincie
In juni 1827 is het Goese lid van Provinciale Staten van Zeeland, mr. Francois Nicolaas van der Bilt, aftredend, maar herkiesbaar. In de gemeenteraad worden op hem 8 stemmen en op de heer Verschoor van Nisse 1 stem uitgebracht. Hij wordt daardoor herbenoemd voor zes jaar. De heer Verschoor van Nisse wordt alsnog gekozen voor de landelijke stand tot lid van Provinciale Staten.
In juni 1831 is het Goese lid in Provinciale Staten van Zeeland, G. de Leeuw, aftredend, maar herkiesbaar. In de gemeenteraad worden alle stemmen op de heer De Leeuw uitgebracht. Hij wordt dus opnieuw voor de tijd van zes jaar benoemd als lid van de Staten van Zeeland.
Op donderdag de 24e september 1829 brengt de Gouverneur van Zeeland een bezoek aan de stad.