Plaatselijke schoolcommissie

In april 1807 presenteert de plaatselijke schoolcommissie een ‘Plaatselijk Reglement voor het lager schoolwezen en onderwijs te Goes’ overeenkomstig de verordeningen op het schoolwezen. Het Stadsbestuur stelt het reglement met enige aanpassingen vast.

De predikanten ds. C. Colmschate en ds. J. de Kanter maken deel uit van de commissie. In mei 1808 verzoeken ze om door hen aangevoerde redenen ontslag. In hun vacatures worden benoemd mr. C. van Erlach La Motthe en de secretaris van de stad.

Afbeelding
Reglement op het openbaar en hervormd onderwijs in Goes, 1813.
Reglement op het openbaar en hervormd onderwijs in Goes, 1813.
Bron: GAG, Arch.herv.kerk, inv.nr. 298.
Nederduitse scholen

In mei 1807 verzoeken de schoolonderwijzers van beide stadsscholen, Kornelis van Zoom en Levinus Antoni Alblas, de huidige schoolgelden met een derde gedeelte te verhogen. Dit verzoek wordt voor advies in handen gesteld van de schoolcommissie.

Franse school

In maart 1807 brengen de afgevaardigden van het Stadsbestuur naar het Collegium Qualificatum van de Waalse gemeente voor het beroepen van een Franse kostschoolhouder verslag uit. Het Stadsbestuur besluit dat het in 1780 vastgestelde Reglement voor de Franse kostschool door de beroepen kostschoolhouder J. Glaser dient te worden nageleefd. Al wat daarbij aan de schoolarchen is opgedragen dient nu door de Plaatselijke Schoolcommissie te worden waargenomen. Ook wordt het gewone schoolgeld bepaald op twee guldens per maand.

De Franse kostschoolhouder J. Glaser ontvangt in februari 1808 een beroep naar de stad Kampen. Hij verzoekt verhoging van zijn traktement. In dat geval is hij genegen voor het beroep te bedanken. Het Stadsbestuur wijst zijn verzoek echter af. Hij neemt daarop ontslag.

In mei 1808 brengen de afgevaardigden naar het Collegium Qualificatum van de Waalse gemeente voor het vervullen van de vacante voorlezers- en schoolmeestersplaats rapport uit. Beroepen is de heer N.J. Bourdon te Vlissingen. Hij wordt tot Frans kostschoolhouder aangesteld onder het genot van een jaartraktement van tweehonderd gulden en vrije inwoning in het huis aan de Lange Kerkstraat dat vanouds voor kostschool heeft gediend en verder een last turf per jaar.

In juli overlegt de nieuwe Franse kostschoolhouder de condities waarop leerlingen van zijn school in de gehele en halve kost kunnen komen. Deze condities worden goedgekeurd.

Op zijn verzoek neemt het Stadsbestuur de belasting op de haardsteden van de Franse kostschoolhouder Bourdon voor rekening van de stad.

Al in november 1810 overlijdt de Franse kostschoolhouder Bourdon. Het Stadsbestuur beraadslaagt over de wijze hoe in de vacature dient te worden voorzien. De weduwe Bourdon verzoekt om gedurende de aanstaande wintertijd de vacature op haar kosten te mogen laten waarnemen door een kundige secondant. Er heeft zich al iemand voor deze functie aangeboden. Het verzoek van de weduwe wordt toegestaan. Vooralsnog zal de Franse kostschool worden voortgezet in het lokaal dat thans door haar wordt gebruikt. Dit op de voorwaarde dat ze zich voor het onderwijs van de jeugd met de meeste spoed voorziet van een bekwaam secondant. Deze dient vooraf van zijn kunde blijk te geven ten overstaan van de schoolopzieners.

Latijnse school

In maart 1808 wordt op zijn verzoek aan de Plaatselijke Majoor en kazernemeester, J.L. Langguth, de inwoning toegestaan in het gebouw van de voormalige Latijnse school aan de Beestenmarkt. Voorwaarde is wel dat in het pand tot wederopzegging tevens blijft gehuisvest het magazijn van de stads kazerneringgoederen.

Particuliere schooltjes

Ook deze jaren staat het Stadsbestuur verscheidene particuliere schooltjes toe.

In juni 1807 wordt Wouterina Jacomina Vervoort toegelaten tot het houden van een spel-, lees- en breischool. Ook krijgt Christina Slaakweg, wonende in de Voorstad, dan toestemming om na gunstig advies van de schoolcommissie in haar woonhuis in de Voorstad een kinder-, brei- en naaischool te houden. Het verzoek van Lauwerina Temperman echtgenote van Andries de Buck om een kinder-, spel-, brei- en naaischool te houden wordt echter afgewezen. Elisabeth Welle weduwe van Jan Rogge krijgt in mei 1808 toestemming om onderwijs te geven in het spellen, lezen en breien.

In mei 1809 mag Jacobus Zandijk een kinder lees-, spel- en breischool houden. En de heer L.J. Dorst mag in oktober 1810 als schoolonderwijzer van de derde rang private lessen geven.

Komedie

Afbeelding
Toneelstuk over Kenau Hasselaar, A. Loosjes. 1808.
Toneelstuk over Kenau Hasselaar, A. Loosjes. 1808.
Bron: GAG, HB.

In augustus 1807 krijgt Jan Rottier, wonende onder de stadsjurisdictie op de westerschans, toestemming om in een ruimte bij zijn woning enkele keren per week toneelstukken te mogen vertonen. De directie over het toelaten van een komedie en verdere vertoningen gedurende de aanstaande jaarmarkt wordt aan de president van de raad overgelaten.

Bij deze gelegenheid komt ook een verzoek van enige herbergiers aan de orde. Ze maken bezwaar tegen de aan Rottier verleende vergunning. Ze menen namelijk in hun neringen, door het lang aanhouden van de schouwburg, te worden verkort. Ze verzoeken deze niet langer dan tot ‘s avonds tien uur toe te staan. De president krijgt opdracht bij het verlenen van vergunning voor een schouwburg te bepalen dat in de week van de jaarmarkt enige drank, gebak of verversing zal mogen worden verkocht tot half elf ‘s avonds.

Ook in februari 1809 dient Jan Rottier een verzoek in om toestemming voor het oprichten van een theater in de schuur naast zijn woning. Daar zullen twee maal per week toneelstukken worden vertoond. Hierover stuurt het Stadsbestuur een afwijzend advies naar de Kwartierdrost.

Goessche Almanak en Naamwijzer

Tot nu toe mochten de dienaars van de justitie als naar gewoonte aan de huizen van de ingezetenen zogenaamde almanakken rondbrengen. In december 1808 besluit het Stadsbestuur evenwel dat dit in het vervolg niet meer zal worden toegestaan.

In januari 1809 maken David Koning en Francois Oversluijs, geprivilegieerde drukkers van de Goessche Almanak en Naamwijzer, hun bezwaren kenbaar tegen de bepaling van het Stadsbestuur dat door ’s Heeren dienaars voortaan geen almanakken meer zullen mogen worden rondgebracht. Ze verzoeken de stedelijke raad, tot voorkoming van de schade die ze daardoor zullen lijden, dit besluit in te trekken. Ook maken ze bezwaar tegen het verbod aan de klapperlieden tot het uitgeven van nieuwe jaargedichten. Ook daar tegen vragen ze om herziening. Het Stadsbestuur besluit echter beide verzoeken van de hand te wijzen.